Kan censuur van de pers soms geoorloofd zijn?

In een beschikking van 23 december 2024 heeft de kortgedingrechter van de rechtbank van eerste aanleg te Luik een tijdelijk publicatieverbod opgelegd aan de krant Le Soir. Deze zaak, waarin Maxime Degey (een lokale politicus en kandidaat-burgemeester) tegenover de uitgever SA Rossel & Cie stond, roept belangrijke vragen op over de grenzen van persvrijheid, vooral in de context van verkiezingen.

De feiten: een gevoelige timing

De zaak ontstond vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen van 13 oktober 2024. Slechts drie dagen voor deze verkiezingen werd Maxime Degey, toenmalig eerste schepen van Verviers en kandidaat-burgemeester, gecontacteerd door journalist Joël Matriche van Le Soir. De journalist deelde mee dat hij beschikte over informatie betreffende een strafrechtelijk onderzoek tegen Degey, inclusief de inhoud van een vordering tot verwijzing naar de correctionele rechtbank opgesteld door het parket begin oktober 2024.

Degey, die niet op de hoogte was van deze vordering, wendde zich onmiddellijk tot de rechtbank en vroeg via een eenzijdig verzoekschrift om een publicatieverbod. De voorzitter van de rechtbank willigde dit verzoek in bij beschikking van 10 oktober 2024, waartegen de krant derdenverzet instelde. Dit derdenverzet werd afgewezen.

De rechtsvraag: censuur versus rechtsbescherming

De kern van de zaak draaide om de delicate afweging tussen twee fundamentele rechten:

  1. De persvrijheid en het verbod op censuur, verankerd in artikelen 19 en 25 van de Grondwet
  2. Het recht op privacy en het vermoeden van onschuld van de betrokkene

De vkortgedingrechter moest bepalen of een rechterlijk publicatieverbod voorafgaand aan publicatie een vorm van verboden censuur uitmaakt, of een gerechtvaardigde beschermingsmaatregel kan zijn.

De uitspraak: genuanceerde benadering van censuur

De kortgedingrechter oordeelde dat een publicatieverbod in deze specifieke omstandigheden gerechtvaardigd was. Daarbij volgde de rechtbank een interessante interpretatie van het grondwettelijk censuurverbod.

De rechter erkende dat er twee interpretaties bestaan van het verbod op censuur in de Grondwet:

  • Een absolute interpretatie die elke vorm van voorafgaande controle verbiedt
  • Een historische interpretatie die censuur begrijpt als “een staatsinstelling waaraan inhoud systematisch wordt onderworpen vóór publicatie of uitzending”, zoals dat bestond onder het ancien régime of in dictaturen

De rechtbank volgde de tweede interpretatie en oordeelde dat een punctuele rechterlijke tussenkomst door een onafhankelijke rechter om een conflict tussen twee grondwettelijke rechten te beslechten, niet noodzakelijk onder het censuurverbod valt.

Doorslaggevende elementen in de beslissing

Verschillende aspecten speelden een cruciale rol in de beslissing:

  1. Zeer dringende omstandigheden: De publicatie kon elk moment digitaal gebeuren, slechts drie dagen voor verkiezingen waarop het artikel een beslissende impact kon hebben.
  2. Onrechtmatige bron: De informatie waarover de journalist beschikte, kon alleen verkregen zijn door een schending van het beroepsgeheim, aangezien het ging om een vordering tot verwijzing die onder het geheim van het onderzoek viel.
  3. Potentiële strafbaarheid: De publicatie had mogelijk een inbreuk gevormd op artikel 460ter van het Strafwetboek, dat het gebruik van informatie uit een strafdossier om iemands privacy te schaden, strafbaar stelt.
  4. Belangenafweging: De rechtbank oordeelde dat het algemeen belang niet vereiste dat drie dagen voor de verkiezingen informatie werd gepubliceerd over een vijf jaar oude privézaak, gebaseerd op bronnen die het beroepsgeheim hadden geschonden.
  5. Proportionaliteit van de maatregel: Het verbod was beperkt tot informatie uit de vordering tot verwijzing, waardoor de pers nog steeds over andere aspecten van de zaak kon berichten.

Belangrijke lessen voor mediarecht

Deze uitspraak biedt waardevolle inzichten voor politici en journalisten:

  1. Het censuurverbod in België is niet absoluut wanneer andere fundamentele rechten in het gedrang komen.
  2. De timing van publicatie – vooral rond verkiezingen – kan een doorslaggevend element zijn in de beoordeling van de noodzaak van een publicatieverbod.
  3. Informatie verkregen door schending van het beroepsgeheim of geheim van het onderzoek geniet minder bescherming.
  4. Politici behouden hun recht op privacy en vermoeden van onschuld, ook tijdens verkiezingsperiodes.
  5. Rechterlijke publicatieverboden moeten proportioneel zijn en strikt beperkt tot wat noodzakelijk is voor de bescherming van de betrokken rechten.

Deze genuanceerde benadering van mediarecht toont aan dat, hoewel persvrijheid een hoeksteen is van onze democratie, er situaties kunnen zijn waarin tijdelijke beperkingen gerechtvaardigd zijn om andere fundamentele rechten te beschermen. De uitspraak maakt duidelijk dat deze afweging altijd contextgebonden is en dat rechters zorgvuldig moeten kijken naar de specifieke omstandigheden van elke zaak.

Overigens is tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend, wat aangeeft dat het laatste woord over deze belangrijke kwestie nog niet gezegd is.

Joris Deene

Advocaat-partner bij Everest Advocaten