Het mededingingsrecht

Het mededingingsrecht is een complex en dynamisch rechtsdomein dat een aanzienlijke impact heeft op de strategische en dagelijkse beslissingen van elke onderneming in België. Of het nu gaat om het sluiten van een distributieovereenkomst, een overname, of de prijszetting van uw producten, de mededingingsregels spelen een cruciale rol. De doelstelling is helder: het waarborgen van een vrije en eerlijke concurrentie om zo de welvaart van de consument te maximaliseren door betere producten en diensten tegen de scherpst mogelijke prijzen aan te bieden.

Onze advocaten hebben een diepgaande expertise in deze materie en helpen ondernemingen om het mededingingsrechtelijke landschap te navigeren. Hieronder geven we u een overzicht van de belangrijkste pijlers van het mededingsrecht. Voor een meer gedetailleerde analyse van elk onderwerp, kunt u doorklikken naar onze gespecialiseerde artikels.

Het wettelijk kader

De fundamenten: Belgisch en Europees recht

De basis van het mededingingsrecht in België wordt gevormd door twee complementaire, maar hiërarchisch geordende wettelijke kaders.

  1. Boek IV “Bescherming van de mededinging van het Belgische Wetboek van Economisch Recht (WER).
  2. De Europese mededingingsregels, voornamelijk de artikelen 101, 102 en 106 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

Beide rechtsbronnen maken een cruciaal basisonderscheid tussen enerzijds mededingingsbeperkende overeenkomsten, waarbij steeds minstens twee onafhankelijke ondernemingen betrokken moeten zijn, en anderzijds misbruik van een machtspositie, wat het gedrag van één enkele onderneming kan viseren.

De wisselwerking tussen Belgisch en Europees recht

De vraag welk wetgevend kader van toepassing is, hangt af van de geografische impact van de gedraging. Het Europees mededingingsrecht is enkel van toepassing als er een merkbaar effect op de handel tussen de EU-lidstaten is of kan zijn. Is dat niet het geval, dan geldt in principe enkel het Belgische mededingingsrecht.

In de praktijk maakt dit eigenlijk niet zo veel verschil uit. Het Belgische recht wordt namelijk zo veel mogelijk uitgelegd conform de Europese spelregels. Deze ‘convergentie’ wordt nog versterkt door de voorrang van het Europese mededingingsrecht wanneer de handel tussen lidstaten wél wordt beïnvloed. De concrete wisselwerking verloopt als volgt:

  • Een overeenkomst die toegelaten is onder het Europees mededingingsrecht, moet ook in België toegelaten zijn.
  • Een overeenkomst of een misbruik van machtspositie dat verboden is onder het Europees recht, moet ook in België verboden zijn. Hier speelt de voorrang van het EU-recht.
  • Een belangrijke uitzondering: eenzijdig gedrag dat Europeesrechtelijk geen misbruik van een machtspositie uitmaakt, mag door de Belgische wetgever wél strenger worden aangepakt. België heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt door in Boek IV WER een specifiek verbod op te nemen van misbruik van een positie van economische afhankelijkheid.

Dankzij deze convergentie is het Europees mededingingsrecht in de praktijk steeds het vaste vertrekpunt voor elke analyse, zelfs in puur Belgische dossiers. Dit heeft geleid tot een ‘Europees level playing field’ dat de rechtszekerheid voor ondernemingen aanzienlijk verhoogt.

Pijler 1: Mededingingsbeperkende afspraken

Zowel artikel IV.1 WER als artikel 101 VWEU verbieden afspraken tussen ondernemingen die de concurrentie beperken. Dit verbod is echter niet absoluut en de analyse verloopt in twee stappen.

Stap 1: Valt de afspraak onder het verbod?

Om onder het verbod van artikel IV.1 WER en artikel 101 VWEU te vallen, moet aan een aantal cumulatieve voorwaarden worden voldaan. We lichten de drie belangrijkste hieronder toe.

1. Twee of meer onafhankelijke ondernemingen

  • Een functioneel ondernemingsbegrip: Het mededingingsrecht hanteert een eigen, functioneel ondernemingsbegrip. Zodra een entiteit een economische activiteit uitoefent op een markt, wordt zij als een ‘onderneming’ beschouwd. De juridische vorm – of het nu een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, een vereniging of zelfs een overheidsinstantie is – is daarbij niet van belang.
  • De economische eenheid: Vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, worden voor de toepassing van het mededingingsrecht als één enkele onderneming gezien. Waar er controleverhoudingen bestaan, is er sprake van een ‘economische eenheid’. In de praktijk is het daarom zinvol om de volledige consolidatiekring van een groep als één onderneming te beschouwen.
  • Belang voor de praktijk: Dit heeft belangrijke gevolgen. Een afspraak tussen een Belgische en een Franse dochtervennootschap van dezelfde groep om elkaars thuismarkt te respecteren, valt niet onder het kartelverbod. Er is immers geen samenspel tussen onafhankelijke ondernemingen. Moesten diezelfde vennootschappen tot verschillende groepen behoren, zou exact dezelfde afspraak als een zeer zware inbreuk (een zogenaamde marktverdeling) worden beschouwd.

2. Een samenspel

  • Een ruim begrip: Het mededingingsrechtelijke begrip ‘overeenkomst’ is veel ruimer dan het verbintenisrechtelijke. Naast formele contracten omvat het ook onderling afgestemde feitelijke gedragingen en besluiten van ondernemingsverenigingen. Een intentieverklaring, een gentlemen’s agreement, informele afstemming of zelfs een stilzwijgend akkoord volstaan.
  • Wilsovereenstemming volstaat: Zodra er een wilsovereenstemming bestaat, is er sprake van een overeenkomst, ongeacht de vorm waarin die tot uiting komt of de juridische afdwingbaarheid ervan. Enkel gedrag dat daadwerkelijk eenzijdig is, ontsnapt aan het verbod, maar de voorwaarden daarvoor zijn zeer streng.

3. Merkbare beperking van de mededinging

Zelfs als er een samenspel is, is het verbod pas van toepassing als de mededinging merkbaar wordt beperkt. Hierbij is het onderscheid tussen doel- en gevolgbeperkingen fundamenteel.

  • Doelbeperkingen:
    • Dit zijn afspraken waarvan het doel op zich al schadelijk is voor de concurrentie. Het is niet nodig om de concrete negatieve effecten ervan op de markt te bewijzen.
    • Tussen concurrenten gaat het klassiek om afspraken over prijzen, de verdeling van markten of klanten, productiebeperkingen en het vervalsen van aanbestedingen (bid rigging).
    • Tussen niet-concurrenten (bv. in een verticale relatie tussen leverancier en afnemer) zijn de belangrijkste voorbeelden verticale prijsbinding (het opleggen van doorverkoopprijzen) en bepaalde absolute territoriale of klantenbeperkingen. Deze staan doorgaans op de ‘zwarte lijst’ van de toepasselijke groepsvrijstelling.
  • Gevolgbeperkingen:
    • Dit is de restcategorie: elke beperking die geen doelbeperking is, wordt beoordeeld op haar gevolgen. Hier moet worden aangetoond dat de afspraak merkbare negatieve effecten heeft op de mededinging.
    • De De Minimis Mededeling van de Europese Commissie biedt hier een veilige haven. Voor afspraken tussen concurrenten geldt een gezamenlijke marktaandeeldrempel van 10%; voor afspraken tussen niet-concurrenten een individuele drempel van 15%. Onder deze drempels wordt aangenomen dat de beperking niet merkbaar is.
    • Een concurrentiebeding in een distributieovereenkomst wordt bijvoorbeeld doorgaans als een gevolgbeperking beschouwd en moet dus concreet op zijn effecten worden beoordeeld.

Stap 2: Komt de afspraak in aanmerking voor een vrijstelling?

Een overeenkomst die een merkbare beperking van de mededinging inhoudt, en dus onder het verbod van artikel IV.1 WER en artikel 101 VWEU valt, wordt gesanctioneerd met absolute nietigheid. Ze kan echter aan die nietigheid ontsnappen als ze in aanmerking komt voor een vrijstelling (soms ook ‘ontheffing’ genoemd). De analyse hiervan verloopt via twee mogelijke wegen: de groepsvrijstellingen of een individuele vrijstelling.

1. De groepsvrijstellingen: een veilige haven

Voor bepaalde, vaak voorkomende categorieën van overeenkomsten heeft de Europese Commissie specifieke verordeningen aangenomen die een “veilige haven” creëren. Deze Groepsvrijstellingsverordeningen (GVO’s) werken als een soort “tick-the-box” checklist: als uw overeenkomst voldoet aan alle voorwaarden van de relevante GVO, is zij automatisch vrijgesteld van het verbod zonder dat een verdere economische analyse nodig is.

De waarde van deze Europese GVO’s voor ondernemingen in België is bijzonder groot. Artikel IV.3 WER bepaalt namelijk dat deze verordeningen doorwerken in de Belgische rechtsorde, zelfs voor overeenkomsten zonder een merkbaar effect op de handel tussen lidstaten. Een overeenkomst die van een Europese GVO zou genieten als ze een Europese dimensie had, geniet dus automatisch van een Belgische vrijstelling.

Een GVO is doorgaans volgens een vast stramien opgebouwd:

  • Definities: De verordening start met een lijst van definities die cruciaal zijn voor het toepassingsgebied. Zo omvat de definitie van een ‘concurrentiebeding’ in de GVO voor verticale overeenkomsten (Verordening 2022/720) niet enkel een absoluut verbod, maar ook een verplichting voor een distributeur om meer dan 80% van zijn behoeften bij één leverancier af te nemen.
  • Marktaandeeldrempels: Om van de veilige haven te genieten, mogen de marktaandelen van de betrokken partijen bepaalde drempels niet overschrijden. Deze drempels variëren per type overeenkomst (bv. 30% voor verticale overeenkomsten , 25% voor O&O-overeenkomsten tussen concurrenten ). Het doel is om de vrijstelling niet te laten gelden voor ondernemingen met te veel marktmacht.
  • De zwarte lijst (hardcore restrictions): Dit is een exhaustieve lijst van beperkingen die zo schadelijk worden geacht dat ze de toepassing van de GVO op de volledige overeenkomst uitsluiten. Eén enkele bepaling op de zwarte lijst, zoals verticale prijsbinding of bepaalde vormen van absolute territoriale bescherming, volstaat om de hele overeenkomst uit de veilige haven te halen.
  • De grijze lijst (uitgesloten beperkingen): Dit zijn bepalingen die zelf niet van de GVO kunnen genieten, maar die – in tegenstelling tot de zwarte lijst – de rest van de overeenkomst niet “besmetten”. Als de rest van de overeenkomst aan de voorwaarden voldoet, blijft de vrijstelling daarvoor gelden. Voorwaarde is wel dat de uitgesloten bepaling scheidbaar is van de rest van de overeenkomst. Concurrentiebedingen die een bepaalde duur overschrijden staan vaak op deze lijst.

Momenteel zijn er belangrijke GVO’s voor onder meer overeenkomsten inzake Onderzoek & Ontwikkeling (O&O) , specialisatie , verticale overeenkomsten (zoals distributie) , technologieoverdracht (zoals licenties) en specifieke regels voor de motorvoertuigensector.

2. De individuele vrijstelling: een zelfbeoordeling

Wanneer een overeenkomst niet onder een GVO valt (bv. omdat de marktaandelen te hoog zijn ), is de laatste reddingsboei de individuele vrijstelling. Partijen zijn dan ‘veroordeeld’ tot een zelfbeoordeling (self-assessment) aan de hand van vier cumulatieve voorwaarden.

Dit proces is inherent onzeker, want er is geen mogelijkheid om voorafgaand groen licht te vragen aan een mededingingsautoriteit. Pas wanneer de overeenkomst wordt aangevochten voor een rechtbank of wordt onderzocht door een autoriteit, zal er geoordeeld worden of de zelfbeoordeling correct was.

De vier cumulatieve voorwaarden voor een individuele vrijstelling zijn:

  1. Efficiëntiewinsten: De overeenkomst moet bijdragen tot de verbetering van de productie of de distributie, of tot de technische of economische vooruitgang.
  2. Billijk aandeel voor de gebruiker: Een eerlijk deel van die voordelen (bv. lagere prijzen, betere producten) moet ten goede komen aan de consumenten.
  3. Onmisbaarheid: De opgelegde concurrentiebeperkingen mogen niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is om de efficiëntiewinsten te bereiken.
  4. Geen uitschakeling van de mededinging: De overeenkomst mag de partijen niet de mogelijkheid geven om voor een wezenlijk deel van de producten de concurrentie uit te schakelen.

In de praktijk is het bijna onmogelijk om voor doelbeperkingen (de ‘hardcore’ kartels) een individuele vrijstelling te verkrijgen. De Europese Commissie vermoedt dat deze afspraken niet aan de voorwaarden voldoen, en dat vermoeden is in de praktijk quasi onweerlegbaar. De zelfbeoordeling is dus vooral relevant voor gevolgbeperkingen. Om partijen hierbij te helpen, heeft de Commissie diverse richtsnoeren gepubliceerd, zoals de Horizontale Richtsnoeren en de Verticale Richtsnoeren.

3. Kartels

Binnen de mededingingsbeperkende afspraken verdienen kartels een aparte vermelding. Het zijn de zwaarst beboete inbreuken op het mededingingsrecht.

Een kartel is per definitie een ‘doelbeperking’. Dit betekent dat de loutere afspraak op zich al verboden is, zonder dat de mededingingsautoriteit moet nagaan of de afspraak ook daadwerkelijk tot negatieve gevolgen (zoals hogere prijzen) heeft geleid. Zelfs een kartel dat nooit ten uitvoer werd gelegd, is al verboden. De eventuele gevolgen spelen hoogstens een rol bij het bepalen van de hoogte van de boete.

De meest klassieke voorbeelden van kartels zijn afspraken tussen concurrenten over:

  • Prijszetting (prijsafspraken).
  • Marktverdeling, wat kan gebeuren op territoriale basis (bv. een afspraak om elkaars thuismarkten te respecteren) of op basis van klanten (bv. een afspraak om elkaars historische klanten met rust te laten).

Kartels kunnen nooit genieten van een groepsvrijstelling. Bovendien geldt er een sterk vermoeden dat ze ook niet in aanmerking komen voor een individuele vrijstelling. Hoewel dit vermoeden in theorie weerlegbaar is, is het in de praktijk quasi onmogelijk om een kartel te rechtvaardigen. Kartels zijn dus per definitie verboden.

Omdat de deelnemers zich bewust zijn van het risico op zeer hoge boetes, worden kartels doorgaans in het geheim georganiseerd en wordt er zo weinig mogelijk bewijsmateriaal gecreëerd. Om de ontdekking van deze geheime afspraken te vergemakkelijken, hebben de Belgische Mededingingsautoriteit (BMA) en de Europese Commissie een clementieprocedure in het leven geroepen. Via deze procedure kan een karteldeelnemer het kartel “verklikken” bij de autoriteiten. In ruil voor de medewerking kan de onderneming rekenen op (i) volledige immuniteit tegen boetes, als zij de eerste is die het kartel aan het licht brengt en (ii) een boetevermindering, als zij later in de procedure nuttige informatie aanlevert. Deze clementieprocedure is in de praktijk zeer succesvol en vormt de aanleiding voor het merendeel van de kartelonderzoeken die worden opgestart.

Meer weten over hoe u uw distributie-, licentie- of samenwerkingsovereenkomsten mededingingsproof maakt? Lees er alles over op onze pagina over mededingingsbeperkende afspraken en vrijstellingen.

Pijler 2: Misbruik van een machtspositie

De tweede pijler van het mededingingsrecht, te vinden in artikel IV.2 WER en artikel 102 VWEU, richt zich op het eenzijdig gedrag van ondernemingen. De regel is helder: het is niet verboden om een machtspositie te hebben, maar het is wel verboden om van die positie misbruik te maken. De analyse bestaat daarom uit twee stappen: eerst de vraag of er een machtspositie is, en zo ja, of er sprake is van misbruik.

Stap 1: Het vaststellen van een machtspositie

Om de marktpositie van een onderneming correct in te schatten, moet eerst de ‘relevante markt’ worden afgebakend. Deze bestaat uit zowel een geografische markt als een productmarkt (bijvoorbeeld: de Belgische markt voor de verkoop van bier in de horeca).

Vervolgens wordt op die relevante markt de positie van de spelers gemeten, waarbij hun marktaandelen een zeer belangrijk aanknopingspunt vormen. Bij het berekenen van die marktaandelen wordt in principe de voorkeur gegeven aan de waarde van de verkopen (omzet), maar in de praktijk wordt vaak teruggegrepen naar verkoopvolumes (zoals registratiecijfers van autoverkopen) of de beste schattingen.

Aan de hand van de marktaandelen gelden een aantal belangrijke vuistregels:

  • Marktaandeel onder 40%: Er geldt een weerlegbaar vermoeden dat de onderneming geen machtspositie heeft.
  • Marktaandeel boven 50%: Bij een stabiel marktaandeel van 50% of meer geldt een weerlegbaar vermoeden dat de onderneming wel een machtspositie bezit. Het is dan aan de onderneming zelf om aan te tonen dat zij, ondanks haar grote marktaandeel, toch geen machtspositie heeft.
  • Marktaandeel tussen 40% en 50%: In deze zone moeten bijkomende factoren worden onderzocht, zoals de marktaandelen van de andere spelers, het bestaan van toetredingsdrempels, of het ‘must have’-karakter van de producten van de betrokken onderneming.
  • Marktaandeel boven 70%: Vanaf dit niveau geldt een sterk en zeer moeilijk weerlegbaar vermoeden van dominantie.

Stap 2: Het vaststellen van misbruik

Een onderneming met een machtspositie is onderworpen aan strengere regels dan haar concurrenten. Op haar rust een zogenaamde ‘bijzondere verantwoordelijkheid’ om door haar gedrag de concurrentie niet te schaden. De misbruiken die een dominante onderneming kan plegen, worden doorgaans ingedeeld in twee categorieën.

  • Uitsluitingsmisbruiken: Dit zijn gedragingen die erop gericht zijn om de resterende (of potentiële) concurrenten uit de markt te weren. Voorbeelden zijn:
    • Prijsgerelateerd: Het toepassen van excessief lage ‘roofprijzen’ (predatory pricing), ‘wurgprijzen’ (margin squeeze) of voorwaardelijke kortingssystemen die klanten binden.
    • Niet-prijsgerelateerd: Het opleggen van exclusieve afnameverplichtingen, een ongerechtvaardigde leveringsweigering, of de praktijk van koppelverkoop en bundeling.
  • Uitbuitingsmisbruiken: Dit zijn gedragingen waarbij de dominante onderneming haar marktmacht gebruikt om haar klanten uit te buiten. De voornaamste voorbeelden zijn:
    • Het aanrekenen van excessief hoge prijzen.
    • Het discrimineren tussen verschillende afnemers zonder objectieve rechtvaardiging.

Wordt u geconfronteerd met een leverancier of klant die zijn marktmacht lijkt te misbruiken? Ontdek uw rechten op onze pagina over misbruik van machtspositie.

Een Belgische specialiteit: misbruik van economische afhankelijkheid

Sinds 1 augustus 2020 vult België het klassieke verbod op misbruik van machtspositie aan met een verbod op misbruik van een positie van economische afhankelijkheid. Dit instrument, neergelegd in artikel IV.2/1 WER, bestaat niet in het Europees mededingingsrecht maar is wel terug te vinden in de wetgeving van tal van andere lidstaten.

Voor een verboden misbruik moet aan drie cumulatieve voorwaarden voldaan zijn.

1. Een positie van economische afhankelijkheid

Deze eerste voorwaarde onderscheidt zich duidelijk van het begrip ‘machtspositie’. Bij een machtspositie gaat het om absolute marktmacht op de markt als geheel, terwijl het bij economische afhankelijkheid om de relatieve marktmacht van een onderneming ten aanzien van een specifieke handelspartner gaat.

Concreet is het perfect mogelijk dat een leverancier met een marktaandeel van slechts 30% geen machtspositie heeft, maar toch een dusdanig belangrijke handelspartner is voor zijn afnemers dat zij geen redelijk en equivalent alternatief voorhanden hebben. In die omstandigheden kan de leverancier de mogelijkheid hebben om voorwaarden op te leggen die in normale marktomstandigheden onhaalbaar zouden zijn. De afnemers bevinden zich dan in een positie van economische afhankelijkheid ten aanzien van hun leverancier.

2. Misbruik van die positie

Vervolgens moet er sprake zijn van misbruik. Gezien het recente karakter van het verbod, zal de rechtspraktijk van de komende jaren hierover meer duidelijkheid moeten scheppen. De wet bepaalt alvast dat de gedragingen die een misbruik van een machtspositie kunnen vormen, ook kunnen leiden tot een misbruik van een positie van economische afhankelijkheid.

3. Een mogelijke aantasting van de mededinging

Tot slot moet het misbruik de mededinging op de betrokken Belgische markt of een wezenlijk deel ervan kunnen aantasten. Deze derde voorwaarde is cruciaal. Het benadrukt dat dit verbod tot het mededingingsrecht behoort en niet tot de algemene wetgeving inzake oneerlijke marktpraktijken. Dit betekent dat het probleem de loutere contractuele relatie tussen de twee partijen moet overstijgen en een bredere impact op de mededinging op de markt moet kunnen hebben.

Bent u een KMO en voelt u zich onder druk gezet door een grote handelspartner? Lees meer over deze specifieke bescherming op onze pagina misbruik van economische afhankelijkheid.

Pijler 3: Concentratiecontrole (fusies en overnames)

Een apart onderdeel van het mededingingsrecht, dat vaak als een “buitenbeentje” wordt beschouwd, is de controle op concentraties. In tegenstelling tot andere mededingingsregels die gedrag uit het verleden bestraffen, is dit een voorafgaande (‘ex ante’) controleprocedure die wordt uitgevoerd door de Belgische Mededingingsautoriteit (BMA) en de Europese Commissie.

De controle is van toepassing als er sprake is van een ‘concentratie’ die bepaalde ‘omzetdrempels’ overschrijdt.

Wat is een ‘concentratie’?

Er is sprake van een concentratie wanneer er een controlewijziging plaatsvindt over een onderneming of delen daarvan. Deze wijziging kan het gevolg zijn van een aandelentransactie, de overdracht van activa of zelfs het verstrekken van specifieke contractuele rechten. Het meest klassieke voorbeeld is een meerderheidsaandeelhouder die zijn volledige aandelenpakket verkoopt aan een overnemer.

Een specifiek geval is de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming, waarbij een belangrijk onderscheid geldt:

  • Volwaardige gemeenschappelijke onderneming (‘full-function joint venture’): Dit is de oprichting van een joint venture die duurzaam alle functies van een normale onderneming vervult. De creatie van zo’n onderneming is een concentratie.
  • Partiële joint venture: De oprichting van een joint venture die niet alle functies vervult, is geen concentratie. Dit is bijvoorbeeld het geval als de joint venture zich beperkt tot het produceren van onderdelen die vervolgens aan de moedervennootschappen worden geleverd. Dergelijke partiële joint ventures worden beoordeeld onder de regels voor mededingingsbeperkende overeenkomsten.

Welke omzetdrempels gelden er?

Als er een concentratie is, bepalen de omzetdrempels of de Europese Commissie dan wel de nationale autoriteiten bevoegd zijn.

  • Europese drempels: Als de drempels uit de Europese Concentratieverordening (Verordening 139/2004) worden gehaald, moet de concentratie worden aangemeld bij de Europese Commissie. De beslissing van de Commissie geldt dan voor de hele EU.
  • Belgische drempels: Als de Europese drempels niet worden gehaald, maar de Belgische drempels (uit Boek IV WER) wel, moet de BMA zich over de concentratie buigen. De beslissing van de BMA geldt in dat geval enkel voor België.

Waakzaamheid is geboden als de Europese drempels niet worden overschreden. Wanneer de betrokken ondernemingen in meerdere lidstaten actief zijn, moet worden nagegaan of naast de Belgische drempels ook de drempels in andere lidstaten worden overschreden.

De aanmeldings- en schorsingsplicht

Een concentratie die de aanmeldingsdrempels overschrijdt, moet worden aangemeld bij de bevoegde autoriteit. Hand in hand met deze aanmeldingsplicht gaat een schorsingsplicht (‘standstill’-verplichting): de ondernemingen mogen de concentratie niet implementeren voordat zij groen licht krijgen. Het niet respecteren van deze schorsingsplicht wordt omschreven als gun jumping en kan tot zware boetes leiden.

Na aanmelding start een procedure met strikte termijnen. Deze omvat doorgaans een eerste fase voor een initiële toetsing. Als die twijfels laat bestaan over de toelaatbaarheid, wordt een tweede, diepgaandere onderzoeksfase geopend. Voor bepaalde transacties kan een vereenvoudigde procedure gelden.

De materiële test en mogelijke verbintenissen

De materiële test die de autoriteiten hanteren, is of de concentratie tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de relevante markt op significante wijze wordt belemmerd. Dit kan met name het geval zijn als de concentratie een machtspositie in het leven roept of versterkt.

Om eventuele bezorgdheden van de autoriteiten weg te nemen, kunnen de betrokken ondernemingen in de loop van de procedure verbintenissen aanbieden. Een typisch voorbeeld is de verkoop van een onderdeel van de doelonderneming aan een concurrent om zo te verzekeren dat er voldoende tegenwicht op de markt blijft bestaan.

Plant u een overname of fusie? Zorg dat u tijdig de mededingingsrechtelijke aspecten in kaart brengt. Meer informatie vindt u op onze pagina over concentratiecontrole.

Handhaving: van hoge boetes tot schadeclaims

De handhaving van het mededingingsrecht is complementair en gebeurt langs twee sporen: de publieke handhaving door gespecialiseerde autoriteiten en de private handhaving voor de burgerlijke rechtbanken.

Publieke handhaving: de mededingingsautoriteiten

De publieke handhaving wordt op Belgisch niveau gevoerd door de Belgische Mededingingsautoriteit (BMA), onder toezicht van het Marktenhof (en het Hof van Cassatie). Op Europees niveau is de Europese Commissie bevoegd, onder toezicht van de Unierechters (het Gerecht en het Hof van Justitie). Deze autoriteiten werken nauw samen binnen het ‘European Competition Network’ (ECN).

  • Start van de procedure: Een onderzoek kan ambtshalve (‘ex officio’) worden opgestart of na een klacht. Voor kartels is de meest courante aanleiding echter een clementieverzoek door een van de deelnemers.
  • Structuur in België: België kent een dualistisch systeem, waarbij het onderzoek wordt gevoerd door het Auditoraat en de beslissing wordt genomen door het Mededingingscollege. In de praktijk heeft het Auditoraat echter in veel gevallen ook beslissingsbevoegdheid, bijvoorbeeld om zaken te seponeren of te schikken.
  • Mogelijke uitkomsten: Een onderzoek kan leiden tot een verbodsbeslissing, een schikking, een beslissing waarbij de ondernemingen bindende toezeggingen doen, of een sepot. Zowel de BMA als de Commissie kunnen in urgente gevallen ook voorlopige maatregelen opleggen. De BMA heeft van die laatste mogelijkheid historisch gezien vaker gebruik gemaakt dan de Commissie.
  • Boetes en dwangsommen: De autoriteiten kunnen zeer hoge boetes opleggen, tot maximaal 10% van de wereldwijde groepsomzet. De BMA laat zich bij de berekening van de boetes grotendeels leiden door de boeterichtsnoeren van de Europese Commissie. Naast boetes kunnen ook dwangsommen worden opgelegd.
  • Persoonlijke aansprakelijkheid in België: Een Belgische bijzonderheid is dat niet alleen ondernemingen, maar ook natuurlijke personen die betrokken zijn bij bepaalde kartelinbreuken beboet kunnen worden. Zij riskeren een administratieve boete van 100 tot 10.000 euro. Voor aanbestedingsvervalsing kunnen zij zelfs strafrechtelijk worden aangesproken. Deze personen kunnen een persoonlijk clementieverzoek indienen. De Europese Commissie kan enkel boetes opleggen aan ondernemingen en niet aan natuurlijke personen.

Private handhaving: de rol van de rechtbanken

Ondernemingen en consumenten kunnen zich ook rechtstreeks op het mededingingsrecht beroepen voor de gewone rechtbanken. Dit kan zowel als verweermiddel als aanvalsmiddel.

  • Mededingingsrecht als verweermiddel:
    • Een onderneming die wordt aangesproken voor een contractbreuk (bv. de schending van een concurrentiebeding) kan de onafdwingbaarheid van de clausule bepleiten wegens strijdigheid met het mededingingsrecht.
    • Het wordt ook ingeroepen als verweer tegen een vordering wegens derdemedeplichtigheid aan andermans contractbreuk. Een klassiek voorbeeld is een handelaar buiten een selectief distributienetwerk die wordt verweten goederen te hebben gekocht van een erkend lid, in strijd met diens contract. De handelaar kan de rechtsgeldigheid van het doorverkoopverbod in het netwerk mededingingsrechtelijk in vraag stellen.
  • Mededingingsrecht als aanvalsmiddel (schadevergoeding):
    • Een onderneming kan ook een schadevergoeding vorderen van een andere onderneming die een inbreuk op het mededingingsrecht heeft begaan. De Europese Commissie promoot deze vorm van handhaving zeer bewust als aanvulling op de publieke handhaving.
    • Een schoolvoorbeeld zijn schadeclaims door slachtoffers van een prijzenkartel. Voor kartels geldt een weerlegbaar vermoeden dat zij schade (meestal in de vorm van te hoge prijzen) hebben veroorzaakt. Het is aan de karteldeelnemers om dat vermoeden te weerleggen.

Bent u het slachtoffer van een mededingingsinbreuk of wordt uw onderneming onderzocht? Contacteer ons voor gespecialiseerde bijstand. Lees meer op onze pagina over handhaving en procedures.

Conclusie

Het mededingingsrecht is een essentieel onderdeel van het ondernemingsrecht in België en de EU. Een proactieve en geïnformeerde aanpak is geen overbodige luxe, maar een noodzaak om risico’s te vermijden en opportuniteiten te benutten. Ons kantoor staat klaar om u met gespecialiseerd advies en strategische begeleiding bij te staan in alle facetten van dit complexe rechtsdomein.


Contact

Vragen? Advies nodig?
Neem contact op met Advocaat Joris Deene.

Telefoon: 09/280.20.68
E-mail: joris.deene@everest-law.be

Topics