Het octrooirecht

Het octrooirecht vormt een cruciaal onderdeel van het intellectuele eigendomsrecht. Een octrooi (patent) verleent een tijdelijk exclusief recht op de exploitatie van een uitvinding (een voortbrengsel of een werkwijze). Een octrooi (patent) biedt uitvinders de mogelijkheid om hun innovaties te beschermen tegen ongeoorloofd gebruik en stelt bedrijven in staat om concurrentievoordeel te behalen door exclusiviteit te verkrijgen over hun technische vernieuwingen.

Hieronder geven we meer uitleg over de wettelijke basis van het octrooirecht, de vereisten voor octrooieerbaarheid, de procedure voor het verkrijgen van een octrooi en de rechten van de octrooihouder.

1. Wetgeving inzake octrooirecht

1.1. Belgische wetgeving: Het wetboek van economisch recht (WER)

In België is het octrooirecht voornamelijk geregeld in Boek XI van het Wetboek van Economisch Recht (WER), specifiek in artikel XI.1 en volgende. Deze bepalingen definiëren de voorwaarden voor het verkrijgen van een Belgisch octrooi, de bescherming die door een Belgisch octrooi wordt verleend, en de procedure om een Belgisch octrooi aan te vragen.

2.1. Europese Wetgeving (EU)

2.1 Europese richtlijn betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

De richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 inzake de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen regelt op een uniforme wijze binnen de Europese Unie de mogelijkheid om biotechnologische uitvindingen, zoals genetisch gemodificeerde organismen, te octrooieren Deze richtlijn werd in Belgisch recht omgezet in de artikelen XI.1 e.v. WER.

2.2 Het eenheidsoctrooi en het eengemaakt octrooigerecht

Decennialang werd gestreefd naar het invoeren van een eengemaakt Europees octrooi, in de zin van een octrooi dat gelding heeft in de gehele Europese Unie. Het (gewoon) Europees octrooi voorzag wel al in één aanvraag- en verleningsprocedure, maar leidt slechts tot een bundel van nationale octrooien in de landen aangesloten bij het Europees Octrooiverdrag. Omdat er maar geen unaniem akkoord werd bereikt binnen de EU, sloten een aantal EU-lidstaten in 2012 een akkoord over een ‘octrooipakket’, bestaande uit twee verordeningen en de UPC-overeenkomst. om een eenheidsoctrooi in te voeren dat enkel op hun grondgebied uitwerking heeft.

Er was lange tijd onenigheid over de taalregeling en de oprichting van een eengemaakt gerecht. Uiteindelijk werd in 2012 een akkoord bereikt over het “octrooipakket”, dat op 1 maart 2023 in werking is getreden, zij het slechts in 18 EU-lidstaten (België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Italië, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Slovenië en Zweden).

Sinds 1 maart 2023 is het dus mogelijk om een Europees octrooi met eenheidswerking te krijgen binnen deze 18 EU-lidstaten. Het blijft een octrooi dat net zoals de traditionele Europese octrooien bij het Europees Octrooibureau moet aangevraagd worden, maar met de mogelijkheid om voor dit octrooi ‘eenheidswerking’ te vragen.

2.2.1 De verordeningen

Verordening (EU) nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, stelt de voorwaarden vast waaronder eenheidswerking kan verleend worden aan Europese octrooien.

Verordening (EU) nr. 1260/2012 van de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen, stelt het Duits, Engels en het Frans als talen in voor het octrooi met eenheidswerking.

2.2.2 De UPC-Overeenkomst
De Overeenkomst betreffende het Eengemaakt Octrooigerecht (UPC) roept een nieuw eengemaakt octrooigerecht in het leven dat bevoegd is – voor de deelnemende EU-lidstaten – om zich uit te spreken over geldigheids- en inbreukvragen met betrekking tot eenheidsoctrooien. Hierdoor worden tegengestelde beslissingen door nationale rechtbanken van deze lidstaten vermeden.

3. Internationale teksten

3.1 Het Unieverdrag van Parijs tot bescherming van de Industriële eigendom

Het Unieverdrag van Parijs (1883) vormt de basis van het internationale octrooisysteem. Dit verdrag bepaalt dat uitvinders uit de aangesloten landen recht hebben op dezelfde bescherming in andere verdragslanden als die welke aan nationale onderdanen wordt verleend. Het biedt ook de mogelijkheid tot het indienen van een prioriteitsaanvraag, waardoor een uitvinder binnen 12 maanden in andere verdragslanden octrooibescherming kan aanvragen.

3.2 De Overeenkomst van Straatsburg betreffende de internationale classificatie van octrooien

De Overeenkomst van Straatsburg (1971) heeft tot doel de classificatie van uitvindingen te harmoniseren door de introductie van de ‘international patent classification’ (IPC). Dit systeem maakt het eenvoudiger om bestaande octrooien wereldwijd te onderzoeken en te vergelijken. De IPC classificatie werd verder verfijnd tot de de ‘cooperative patent classification’ (CPC) dat door het Europees Octrooibureau (EPO) en het United States Patent and Trandemark Office (USPTO wordt gebruikt. Een vergelijking op dat vlak kan gemaakt worden met het merkenrecht waar de Nice classificatie wordt gebruikt.

3.3 Het Verdrag van Washington tot samenwerking inzake octrooien

Het Verdrag van Washington (1970), beter bekend als het Patent Cooperation Treaty (PCT), biedt een gestroomlijnde procedure voor een internationale octrooiaanvragen. Dit systeem maakt het mogelijk om met één aanvraag bescherming aan te vragen in meerdere PCT-lidstaten, waarna de aanvraag in de nationale fasen wordt omgezet in afzonderlijke octrooiaanvragen in de gekozen landen waarvan de verlening dan ook nationaal gebeurd. In 2024 zin er 158 lidstaten en de procedure wordt door de WIPO georganiseerd.

3.4 Het Verdrag van München inzake de verlening van Europese octrooien (zonder eenheidswerking)

Het Verdrag van München (1973), ofwel het Europees Octrooiverdrag (EOV), regelt de procedure voor het aanvragen én verlenen van een Europees octrooi zonder eenheidswerking. Het betreft geen EU-verdrag; ook niet-EU-lidstaten zijn toegetreden tot dit verdrag. Dit verdrag vormt de juridische basis voor het Europees Octrooibureau (EOB), dat verantwoordelijk is voor de beoordeling en toekenning van Europese octrooien. Bij de aanvraag kan gekozen worden voor welke lidstaten van het EOV het octrooi wordt aangevraagd, waarna dit na verlening als nationaal octrooi (het Europees octrooi blijft een bundel van nationale octrooien) uitwerking krijgt.

3.5 De TRIPS-Overeenkomst

De TRIPS-overeenkomst (1994), gesloten binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), is een internationaal verdrag dat minimumstandaarden vastlegt voor de bescherming van intellectuele eigendomsrechten, waaronder octrooien. TRIPS verplicht alle WTO-lidstaten om hun nationale wetgeving aan te passen om octrooibescherming te bieden voor zowel producten als processen, en om effectieve handhaving van octrooirechten te waarborgen.

2. Wie is de uitvinder?

2.1 Het uitvindersprincipe

Het uitvinderbeginsel is vastgelegd in de meeste nationale octrooiregelgevingen, zoals in artikel XI.9 WER. Deze basisregel in het octrooirecht bepaalt dat een octrooi toekomt aan de uitvinder of zijn rechtverkrijgenden. De meeste uitvindingen zijn vandaag de dag het resultaat van onderzoek van verschillende personen, zodat er uiteraard meerdere uitvinders kunnen zijn. Wel wordt in het kader van een octrooiprocedure de aanvrager geacht de gerechtigde te zijn.

2.2 De aanduiding van de werkelijke uitvinder: uitvindersactiviteit

Om als uitvinder te worden erkend, moet een persoon een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van de uitvinding. Dit concept staat bekend als de uitvindersactiviteit. Om dit te beoordelen dienen de bijdragen van alle betrokkenen in kaart gebracht en vergeleken met de technische elementen van de uitvinding zoals vastgelegd in de octrooiaanvraag.

Een uitvinder moet meer hebben gedaan dan slechts suggesties geven of bijdragen aan de uitvoering van een idee. De uitvinder moet daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de conceptuele ontwikkeling van de oplossing voor een technisch probleem. Dit betekent dat de uitvindersactiviteit betrekking heeft op de creatieve bijdrage aan de technologische innovatie, en niet op het enkel uitvoeren van experimenten of technische handelingen.

Belangrijk is dat de persoon die wordt aangeduid als uitvinder niet noodzakelijk degene hoeft te zijn die de uitvinding in de praktijk heeft gebracht of de technische uitvoering heeft verzorgd. Bijvoorbeeld, een laborant die een apparaat bouwt volgens instructies, zonder zelf een creatieve bijdrage te leveren aan de technische oplossing, zal niet worden beschouwd als uitvinder. De uitvinder is enkel diegene die een daadwerkelijke creatieve en intellectuele bijdrage levert om het technische probleem op te lossen.

2.3 Mede-uitvinders

In het geval van verschillende uitvinders wordt – tenzij het degendeel bewezen wordt – ieder aandeel in de uitvinding geacht even geroot te zijn. Dit betekent dat alle mede-uitvinders gezamenlijk moeten optreden bij het aanvragen of exploiteren een octrooi, tenzij zij hierover onderling contractuele afspraken hebben gemaakt.

Het is belangrijk dat de rechten van de mede-uitvinders vastgelegd worden in een overeenkomst, waarin wordt bepaald hoe het octrooi zal worden beheerd, wie verantwoordelijk is voor het aanvragen en onderhouden van het octrooi, en hoe de opbrengsten van het octrooi zullen worden verdeeld. Dit is vooral belangrijk wanneer de uitvinders voor verschillende bedrijven of instellingen werken, of wanneer er sprake is van verschillende juridische entiteiten. Hierdoor wordt vermeden dat steeds opnieuw de toestemming moet worden gevraagd van de andere uitvinders en worden discussies en belemmeringen van de exploitatie vermeden.

Bestaat een dergelijke overeenkomst niet dan moeten de mede-eigenaars de principes vastgelegd in artikel XI.49 WER naleven. Meer bepaald heeft dan elke mede-uitvinder het recht om het octrooi persoonlijk te exploiteren, maar is voor een overdracht, licentie of optreden tegen inbreuken het akkoord van alle mede-uitvinders nodig.

3. Materiële octrooieerbaarheidsvereisten

Het verkrijgen van een octrooi voor een uitvinding is gebonden aan strikte wettelijke voorwaarden, ook wel de materiële octrooieerbaarheidsvereisten genoemd. Een uitvinding moet nieuw, inventief en industriële toepasbaarheid opdat het kan beschermd worden door een octrooi (art. XI.3 WER en 52 EOV).

3.1 Wat is een ‘uitvinding’?

Een uitvinding is een technische oplossing voor een probleem die nieuw, inventief en industrieel toepasbaar is. Een octrooi kan dus enkel toegekend worden voor uitvindingen die een technisch effect teweegbrengt, technische overwegingen vroeg of een technisch probleem oplost. De uitvinding moet duseen technische bijdrage leveren tot de stand van de techniek.

3.1.1 Wat zijn geen uitvindingen?

Hoewel het begrip ‘uitvinding’ breed is, zijn er volgens de wet bepaalde categorieën van ideeën of concepten die niet als uitvinding kunnen worden beschouwd en dus niet octrooieerbaar zijn. Artikel XI.4 WER en artikel 52.2 EOV sluiten expliciet bepaalde zaken uit waarvoor nooit een octrooi kan worden verleend.

De volgende categorieën worden niet als uitvindingen beschouwd:

  • Ontdekkingen: Wetenschappelijke ontdekkingen, zoals een nieuw natuurverschijnsel of een wetenschappelijke waarheid, zijn geen octrooieerbare uitvindingen. Ze leveren geen technische oplossing, maar beschrijven slechts wat al in de natuur aanwezig is.
  • Natuurwetenschappelijke theorieën en wiskundige methodes: Theoretische kennis, zoals de relativiteitstheorie, of wiskundige methoden zoals formules, zijn niet octrooieerbaar. Ze hebben op zichzelf geen technische toepassing.
  • Esthetische vormgevingen: Objecten die puur op basis van hun esthetische of artistieke waarde worden beoordeeld, zoals kunstwerken of modeontwerpen, kunnen niet als uitvinding worden beschermd. Hiervoor bestaan andere beschermingssystemen zoals het modellenrecht.
  • Stelsels en methodes voor het verrichten van geestelijke arbeid, spelen of bedrijfsvoering: Denk hierbij aan regels voor een schaakspel, nieuwe managementtechnieken of onderwijsmethoden. Deze concepten leiden niet tot een technisch effect en zijn daarom niet octrooieerbaar.
  • Computerprogramma’s: Op zichzelf staande software of programma’s die louter wiskundige of logische processen uitvoeren, zonder enige technische bijdrage, worden niet als octrooieerbaar beschouwd. Echter, als een computerprogramma een technisch effect heeft, zoals de verbetering van de werking van een computer, kan het wel octrooieerbaar zijn.
  • Loutere presentatie van gegevens: Simpelweg het presenteren of weergeven van informatie, zoals grafieken, tabellen of weergaveschermen, is geen uitvinding in de zin van het octrooirecht.
3.1.2 Van bescherming uitgesloten uitvindingen

Naast wat niet als uitvinding wordt beschouwd, zijn er ook uitvindingen die wel een technisch effect hebben, maar toch worden uitgesloten van octrooibescherming omdat de wetgever dit niet wenselijk acht. Deze categorieën zijn onder meer:

  • Biologisch materiaal en werkwijzen: In principe kunnen planten en dieren niet worden geoctrooieerd als ze louter voortkomen uit natuurlijke processen. Genetische modificatie kan in sommige gevallen octrooieerbaar zijn, maar dit blijft een gevoelig onderwerp in het recht.
  • Uitvindingen in strijd met de openbare orde of goede zeden: Uitvindingen waarvan de commerciële exploitatie strijdig zou zijn met de openbare orde of goede zeden worden uitgesloten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij wapentechnologie of uitvindingen die gevaarlijk zijn voor het milieu of de volksgezondheid.
  • Chirurgische of geneeskundige behandelingsmethoden: Methodes voor medische of chirurgische behandeling van mensen of dieren zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid, om te voorkomen dat het uitvoeren van medische ingrepen onderworpen wordt aan octrooirechten. Echter, producten zoals medische instrumenten of farmaceutische samenstellingen zijn wél octrooieerbaar.

3.2 Vereiste van Nieuwheid (Artikel XI.6 WER – 54 EOV)

Het vereiste van nieuwheid is een van de fundamentele voorwaarden voor het verkrijgen van een octrooi. Een uitvinding wordt als nieuw beschouwd als deze niet eerder openbaar toegankelijk is gemaakt voordat de octrooiaanvraag is ingediend. Dit betekent dat de uitvinding niet mag zijn beschreven, gepatenteerd of gebruikt in de praktijk, waar ook ter wereld.

2.1 De stand van de techniek

De term “stand van de techniek” verwijst naar alle kennis die beschikbaar is vóór de indiening van de octrooiaanvraag, zoals publicaties, bestaande octrooien, presentaties of producten die reeds op de markt zijn. Artikel XI.6 WER en artikel 54 EOV definiëren dit begrip en stellen dat een uitvinding nieuw moet zijn ten opzichte van de volledige stand van de techniek.

2.2 Openbaarmaking

Een openbaarmaking kan op verschillende manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van een wetenschappelijke publicatie, een patentaanvraag of zelfs een demonstratie op een vakbeurs. Belangrijk is dat elke openbaarmaking de nieuwheid van de uitvinding kan aantasten, tenzij er een “prioriteitsrecht” geldt, waarbij de indiener binnen een bepaalde termijn nog in andere landen octrooibescherming kan aanvragen zonder dat eerdere openbaarmakingen de nieuwheid aantasten.

3.3 Vereiste van inventiviteit of uitvinderswerkzaamheid (Artikel XI.7 WER – 56 EOV)

De tweede voorwaarde is dat de uitvinding inventief moet zijn. Dit betekent dat de uitvinding niet voor de hand mag liggen voor een vakman in het betreffende technische gebied. Deze vakman beschikt over gemiddelde kennis van de relevante technologieën en is in staat om routinematige oplossingen te vinden voor technische problemen op basis van bestaande kennis. De vraag is of deze vakman de uitvinding zonder bijzondere inspanning zou hebben kunnen bedenken op basis van de informatie in de “stand van de techniek” die al bekend was op het moment van de octrooiaanvraag.

Dit betekent dat een octrooiaanvraag moet aantonen dat de voorgestelde uitvinding niet zomaar een logische voortzetting is van de bestaande stand van de techniek, maar een oplossing biedt die verrassend of vernieuwend is. Deze vereiste zorgt ervoor dat alleen uitvindingen die een daadwerkelijke technologische vooruitgang vertegenwoordigen en niet voor de hand liggen, in aanmerking komen voor octrooibescherming.

De meest gangbare methode voor het beoordelen van inventiviteit in de Belgische en Europese rechtspraak is de probleem-oplossingstest (problem solution approach – PSA, die bestaat uit drie stappen:

  • Stap 1: Identificatie van de stand van de techniek
    Eerst wordt de relevante stand van de techniek vastgesteld, dat wil zeggen, wat reeds bekend was op het moment van de octrooiaanvraag. De stand van de techniek dient als basis voor het beoordelen van de inventiviteit van de uitvinding.
  • Stap 2: Formulering van het technische probleem
    Vervolgens wordt het technische probleem geformuleerd dat de uitvinding probeert op te lossen. Dit probleem moet objectief worden gedefinieerd en gebaseerd zijn op de verschillen tussen de uitvinding en de stand van de techniek.
  • Stap 3: Beoordeling van de oplossing
    Ten slotte wordt beoordeeld of de voorgestelde oplossing voor het probleem op een inventieve manier verschilt van de bestaande stand van de techniek. Als de oplossing voor de vakman voor de hand ligt, wordt de uitvinding als niet-inventief beschouwd.

3.4 Vereiste van industriële toepasbaarheid (Artikel XI.8 WER – 57 EOV)

De derde en laatste materiële voorwaarde voor octrooieerbaarheid is dat de uitvinding industrieel toepasbaar moet zijn. Dit betekent dat de uitvinding gebruikt moet kunnen worden in een tak van de industrie, zoals landbouw, geneeskunde, bouw, elektronica of mechanica.

4. De Octrooiverleningsprocedure

4.1 Wie kan een octrooi aanvragen

Artikel XI.9 WER bepaalt dat het recht op een octrooi toekomt aan de uitvinder of aan zijn rechtverkrijgende. Dit betekent dat niet alleen de uitvinder zelf, maar ook iemand die de rechten van de uitvinder heeft verkregen (bijvoorbeeld een werkgever door overdracht) een octrooi kan aanvragen. De uitvinder heeft in dat laatste geval wel het recht om als uitvinder in het octrooi te worden vermeld (art. XI.13 WER).

Bij aanvraag wordt niet gecontroleerd of de aanvrager wel degelijk de uitvinder of de rechtverkrijgende is. De aanvrager wordt geacht gerechtigd te zijn om de octrooiaanvraag in te doen (maar dit vermoeden kan steeds weerlegd worden). Indien een octrooi zou aangevraagd zijn door iemand die daartoe niet gerechtigd is, dan kan de benadeelde persoon aan de rechtbank eisen dat dit octrooi aan hem wordt overgedragen. Deze eis moet uitgeoefend worden binnen de 2 jaar na verlening van het octrooi (art. XI.10 WER).

elke vennootschap die met een rechtspersoon wordt gelijkgesteld, een aanvraag kan indienen.

4.2 De procedure tot het verkrijgen van een Belgisch octrooi

Het verkrijgen van een Belgisch octrooi is vrij eenvoudig en goedkoop. Het Belgisch octrooisysteem kent immers geen verplicht onderzoek ten gronde.

a. De indiening van een octrooiaanvraag

De procedure begint met het indienen van een octrooiaanvraag bij de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE). Een volledige octrooiaanvraag moet de volgende documenten bevatten:

  1. Een verzoek tot verlening van een octrooi, gericht aan de minister
  2. Een beschrijving van de uitvinding, die voldoende duidelijk en volledig moet zijn zodat een deskundige de uitvinding kan toepassen
  3. Eén of meer conclusies die het onderwerp van de bescherming duidelijk en beknopt omschrijven
  4. Tekeningen waarnaar de beschrijving of conclusies verwijzen (indien nodig)
  5. Een uittreksel dat enkel als technische informatie dient
  6. Een vermelding van de geografische oorsprong van biologisch materiaal (indien van toepassing)
  7. De aanduiding van de uitvinder of een verzoek om deze niet te vermelden

De aanvraag moet vergezeld gaan van de betaling van de indieningstaks.

b. Aanvaarding van de aanvraag

De datum van indiening is cruciaal voor de prioriteit van de aanvraag. Deze datum wordt toegekend wanneer de DIE de volgende elementen heeft ontvangen:

  1. Een expliciete of impliciete aanduiding dat de documenten als octrooiaanvraag zijn bedoeld
  2. Gegevens die de identiteit van de aanvrager vaststellen
  3. Een deel dat op het eerste gezicht een beschrijving lijkt te zijn

Indien bepaalde elementen ontbreken, stelt de DIE de aanvrager hiervan in kennis en geeft hem de mogelijkheid om deze binnen een bepaalde termijn aan te vullen. Als deze termijn niet wordt nageleefd, wordt de aanvraag geacht niet te zijn ingediend.

c. De uitvoering van een nieuwheidsonderzoek

Na de indiening van een octrooiaanvraag kan een nieuwheidsonderzoek worden aangevraagd. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door het Europees Octrooibureau en betreft de vraag of de uitvinding nieuw is ten opzichte van de stand van de techniek.

Het nieuwheidsonderzoek resulteert in een schriftelijk verslag dat, ter voorlichting van de aanvrager, vergezeld gaat van een schriftelijke opinie over de octrooieerbaarheid van de uitvinding. Deze opinie is later toegankelijk voor derden in het dossier van het verleende octrooi.

De DIE zendt het verslag en de opinie aan de aanvrager, die vervolgens een nieuwe tekst van de conclusies en het uittreksel kan indienen. De aanvrager kan ook schriftelijke commentaren indienen op de schriftelijke opinie.

d. Publicatie van de octrooiaanvraag

De DIE maakt de octrooiaanvraag toegankelijk voor het publiek na het verstrijken van een termijn van achttien maanden, te rekenen vanaf de indieningsdatum of, indien voorrang is ingeroepen, vanaf de voorrangsdatum.

Op verzoek van de aanvrager kan de aanvraag eerder toegankelijk worden gemaakt. Anderzijds kan een aanvrager die niet wenst dat zijn aanvraag publiek wordt, deze intrekken vóór het einde van de zeventiende maand na indiening.

e. Verlening en publicatie van het octrooi

De octrooiverlening wordt bekrachtigd door een ministerieel besluit, dat het octrooi zelf uitmaakt. Dit besluit wordt verleend na het verstrijken van de termijn van achttien maanden, of eerder op verzoek van de aanvrager indien aan alle formaliteiten is voldaan.

Belangrijk is dat de verlening van Belgische octrooien gebeurt zonder voorafgaand onderzoek naar hun octrooieerbaarheid. Dit betekent dat octrooien kunnen worden verleend zelfs wanneer niet aan alle inhoudelijke vereisten is voldaan, zoals nieuwheid of uitvinderswerkzaamheid. De octrooihouder draagt hierbij het risico dat zijn octrooi later ongeldig kan worden verklaard.

Na verlening wordt het octrooi integraal gepubliceerd door de DIE, en wordt melding gemaakt van de verlening in het register van de uitvindingsoctrooien. Het octrooidossier wordt ter inzage gelegd voor het publiek.

4.3 De procedure tot het verkrijgen van een Europees octrooi

a. Overzicht

Het Europees octrooi is gebaseerd op het Europees Octrooiverdrag (EOV) van 5 oktober 1973. Via één enkele aanvraag kan men octrooibescherming verkrijgen in meerdere Europese landen. Momenteel zijn 38 landen aangesloten bij het EOV, waaronder alle EU-lidstaten, maar ook niet-EU-landen zoals Zwitserland, Turkije en Noorwegen.

Het Europees Octrooibureau (EOB) is verantwoordelijk voor de behandeling van aanvragen en de verlening van Europese octrooien. Het EOB heeft zijn hoofdzetel in München en een afdeling in Den Haag.

Na verlening wordt het Europees octrooi in feite opgesplitst in een bundel nationale octrooien, waarbij in elke aangewezen staat dezelfde rechtsgevolgen gelden als een nationaal octrooi, tenzij het EOV anders bepaalt.

b. Indiening van een Europese octrooiaanvraag

Een Europese octrooiaanvraag kan worden ingediend bij het EOB of, in sommige gevallen, bij de centrale dienst voor de industriële eigendom van een Verdragsluitende Staat. Voor België bepaalt artikel XI.82, § 1 WER echter dat de aanvraag alleen bij het EOB kan worden ingediend.

De aanvraag moet de volgende documenten bevatten:

  1. Een verzoek tot verlening van een Europees octrooi
  2. Een beschrijving van de uitvinding
  3. Eén of meer conclusies
  4. Tekeningen waarnaar de beschrijving of de conclusies verwijzen
  5. Een uittreksel

De aanvraag moet worden ingediend in een van de officiële talen van het EOB (Engels, Frans of Duits) of, indien in een andere taal ingediend, worden vertaald naar een van deze talen.

c. Formeel onderzoek

Het EOB onderzoekt of de aanvraag voldoet aan de formele vereisten voor de toekenning van een datum van indiening. Deze datum is cruciaal voor de prioriteit van de aanvraag en voor de bepaling van de relevante stand van de techniek.

d. Nieuwheidsonderzoek

Het EOB stelt een verslag van het Europese nieuwheidsonderzoek op betreffende de octrooiaanvraag op basis van de conclusies, rekening houdend met de beschrijving en tekeningen. Dit verslag identificeert de relevante documenten uit de stand van de techniek die van belang zijn voor de beoordeling van nieuwheid en uitvinderswerkzaamheid.

e. Publicatie van de aanvraag en het nieuwheidsverslag

Het EOB publiceert de Europese octrooiaanvraag zo spoedig mogelijk na het verstrijken van een termijn van achttien maanden vanaf de indieningsdatum of de voorrangsdatum. Het nieuwheidsonderzoeksverslag wordt, indien beschikbaar, samen met de aanvraag gepubliceerd of later afzonderlijk.

f. Onderzoek ten gronde

Op verzoek van de aanvrager onderzoekt het EOB of de aanvraag en de uitvinding voldoen aan de vereisten van het EOV, met name of het een uitvinding betreft die nieuw is, op uitvinderswerkzaamheid berust en industrieel toepasbaar is.

Indien het EOB van oordeel is dat de aanvraag niet aan deze vereisten voldoet, krijgt de aanvrager de gelegenheid om opmerkingen te maken en de aanvraag aan te passen. De aanvraag mag echter niet zodanig worden gewijzigd dat het voorwerp ervan verder reikt dan de inhoud van de aanvraag zoals ingediend.

g. Octrooiverlening en publicatie

Als het EOB van oordeel is dat de aanvraag voldoet aan alle vereisten, besluit het tot verlening van het Europees octrooi. Deze beslissing wordt van kracht op de dag waarop de vermelding van de verlening wordt gepubliceerd in het Europees Octrooiblad.

Het EOB publiceert vervolgens het Europees octrooischrift, dat de definitieve tekst van het octrooi bevat. Na verlening moet het octrooi worden bekrachtigd in de individuele lidstaten waarvoor het is aangevraagd, wat vaak ook een vertaling vereist.

h. De oppositie- en beperkingsprocedure

Binnen negen maanden na de publicatie van de vermelding van de verlening kan iedereen bij het EOB oppositie instellen tegen het verleende Europees octrooi. De oppositie kan gebaseerd zijn op:

  • Het voorwerp is niet octrooieerbaar
  • Het octrooi zet de uitvinding niet voldoende duidelijk uiteen
  • Het voorwerp gaat verder dan de inhoud van de aanvraag zoals ingediend

De oppositieafdeling onderzoekt de oppositie en kan het octrooi herroepen, de oppositie afwijzen, of het octrooi in gewijzigde vorm in stand houden.

Daarnaast kan de houder van een Europees octrooi op elk moment verzoeken om zijn octrooi te beperken door wijziging van de conclusies of te herroepen.

i. Beroepsprocedure

Tegen beslissingen van het EOB kan beroep worden ingesteld bij de Kamers van Beroep. Dit beroep heeft schorsende werking. De Kamers van Beroep kunnen ofwel zelf beslissen over het beroep, ofwel het dossier terugverwijzen naar de instantie die de betwiste beslissing heeft genomen.

Voor uniforme interpretatie van het recht of voor rechtsvragen van fundamenteel belang kan een zaak worden voorgelegd aan de Grote Kamer van Beroep.

4.4 De procedure tot het verkrijgen van een Europees octrooi met eenheidswerking

Het Europees octrooi met eenheidswerking (of “eenheidsoctrooi”) is een recente ontwikkeling in het Europese octrooirecht. Dit systeem bouwt voort op het bestaande Europese octrooisysteem, maar voegt er een eenheidskarakter aan toe.

De procedure verloopt als volgt:

  1. Een aanvraag voor een Europees octrooi wordt ingediend bij het EOB, volgens de normale procedure
  2. Na verlening van het Europees octrooi door het EOB kan de houder binnen één maand na de publicatie van de verlening verzoeken om eenheidswerking
  3. Het octrooi krijgt dan eenheidswerking in alle deelnemende EU-lidstaten (momenteel 24 lidstaten, met uitzondering van Spanje, Kroatië en Polen)

Het eenheidsoctrooi wordt gekenmerkt door:

  • Eenheidskarakter: het geldt voor alle deelnemende lidstaten
  • Uniforme bescherming: het heeft identieke rechtsgevolgen in alle deelnemende lidstaten
  • Eenheid in procedures: beperking, overdracht, verval, nietigheid en herroeping geschieden steeds voor alle staten samen
  • Vereenvoudigd taalregime: geen vertalingen nodig in elke lidstaat
  • Gecentraliseerde geschillenbeslechting via het eengemaakt octrooigerecht

Dit systeem is bedoeld om de kosten van octrooibescherming in Europa te verlagen en de procedure te vereenvoudigen.

4.5 De internationale procedure (PCT-route)

a. De internationale fase

De internationale octrooiaanvraagprocedure is gebaseerd op het Patent Cooperation Treaty (PCT) van 19 juni 1970. Via deze route kan men met één aanvraag bescherming aanvragen in meer dan 150 landen wereldwijd.

De procedure begint met het indienen van een internationale aanvraag bij een ontvangende instantie, zoals de DIE in België of het EOB. Deze aanvraag moet bevatten:

  • Een verzoekschrift
  • Een beschrijving van de uitvinding
  • Eén of meer conclusies
  • Tekeningen (indien nodig)
  • Een uittreksel

De datum van indiening van deze internationale aanvraag geldt als de effectieve indieningsdatum in alle aangewezen staten.

Na indiening wordt een internationaal nieuwheidsonderzoek uitgevoerd door een bevoegde Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek (vaak het EOB voor Europese aanvragers). Dit resulteert in een nieuwheidsonderzoeksrapport, dat aan de aanvrager wordt toegezonden.

De aanvrager kan naar aanleiding van dit rapport de conclusies eenmaal wijzigen. Na 18 maanden vanaf de prioriteitsdatum wordt de internationale aanvraag, samen met het nieuwheidsonderzoeksrapport, gepubliceerd.

Optioneel kan de aanvrager verzoeken om een internationale voorlopige beoordeling, die een voorlopige en niet-bindende mening geeft over de octrooieerbaarheid van de uitvinding.

b. De nationale fase

Na 30 of 31 maanden (afhankelijk van het land) vanaf de prioriteitsdatum, moet de aanvrager beslissen in welke landen hij daadwerkelijk bescherming wenst te verkrijgen. De aanvraag gaat dan over naar de “nationale fase”.

In deze fase moet de aanvrager per land:

  • Een verzoek indienen om de procedure voort te zetten
  • Eventueel een vertaling aanleveren in de nationale taal
  • De nationale taksen betalen

Vanaf dit moment wordt de aanvraag behandeld volgens de nationale wetgeving van elk land of volgens de procedure van regionale octrooiorganisaties zoals het EOB.

Voor België geldt dat elke aanwijzing van België in een internationale aanvraag wordt beschouwd als een verzoek om een Europees octrooi te verkrijgen. Met andere woorden, via de PCT-route kan men geen rechtstreeks Belgisch octrooi verkrijgen, maar wel een Europees octrooi met aanwijzing van België.

De PCT-route biedt aanvragers meer tijd (tot 30/31 maanden) om te beslissen in welke landen ze daadwerkelijk bescherming willen, terwijl de prioriteitsdatum behouden blijft. Dit geeft meer ruimte om de commerciële potentie van de uitvinding te evalueren voordat grote kosten worden gemaakt voor wereldwijde bescherming.

5. De rechten van de octrooihouder

5.1 Het recht op exploitatie

Het octrooi verleent aan de houder een exclusief recht om de uitvinding te exploiteren gedurende een beperkte periode. Dit exclusieve recht stelt de octrooihouder in staat om bepaalde handelingen te verbieden aan derden die niet zijn toestemming hebben verkregen. Worden deze handelingen toch gesteld zonder toestemming, dan is er sprake van een octrooi-inbreuk.

De beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de conclusies (claims), waarbij de beschrijving en tekeningen enkel dienen als toelichting. Het zijn hierbij niet de conclusies van de octrooiaanvraag maar enkel die van het uiteindelijk verleend octrooi die van tel zijn.

5.2 Recht tot overdracht of licentieverlening

Overdracht

Een octrooi of octrooiaanvraag kan worden overgedragen aan derden. Deze overdracht kan tegen vergoeding of gratis gebeuren.

Een octrooi kan ook gedeeltelijk worden overgedragen. Hierdoor ontstaat een situatie van mede-eigendom op het octrooi waarna artikel XI.49 WER van toepassing wordt.

Een overdracht onder levenden moet steeds schriftelijk gebeuren op straffe van nietigheid. De overdracht moet worden meegedeeld aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE). Bij de mededeling moet een afschrift van de overdrachtsakte, een uittreksel daarvan of een attest van overdracht worden gevoegd. De overdracht wordt ingeschreven in het register van de uitvindingsoctrooien. De overdracht heeft pas uitwerking ten opzichte van de DIE en is pas tegenstelbaar aan derden na de inschrijving in het register.

Licentie

Naast volledige overdracht kan de octrooihouder ook licenties verlenen. Dit is een contractueel recht waarbij de octrooihouder een derde toestaat de uitvinding te exploiteren onder bepaalde voorwaarden. Licenties moeten schriftelijk vastgelegd worden op straffe van nietigheid en worden meegedeeld aan de DIE.

Soms is de toepassing van een octrooi enkel mogelijk mits gebruik van een reeds bestaande geoctrooieerde uitvinding. We spreken dan van een afhankelijke uitvinding, waarbij de houder van het jonger octrooi een licentie zal nodig hebben van die van het ouder octrooi. Dit resulteert soms in kruislicenties (cross-licensing) waarbij de beide octrooihouders aan elkaar licenties geven.

Een bijzondere categorie van licenties betreft die voor standaard essentiële octrooien (Standard Essential Patents of SEPs). Dit zijn octrooien die onvermijdelijk moeten worden gebruikt bij de implementatie van een technische standaard. Denk aan telecommunicatiestandaarden zoals 4G, 5G of WiFi, of aan standaarden voor videocompressie zoals MPEG. Het bijzondere aan SEPs is dat de houders ervan zich doorgaans verbinden om licenties te verlenen onder FRAND-voorwaarden (Fair, Reasonable And Non-Discriminatory). Deze verbintenis wordt vaak aangegaan bij de standaardiseringsorganisaties zoals ETSI, IEEE of ITU wanneer een technologie wordt opgenomen in een standaard.
In de praktijk leiden FRAND-licenties regelmatig tot geschillen over wat precies als “redelijk” en “niet-discriminerend” moet worden beschouwd. Het Hof van Justitie van de EU heeft in de zaak Huawei/ZTE een kader ontwikkeld voor de beoordeling van FRAND-geschillen. Volgens dit kader moet een SEP-houder, voordat hij een inbreukvordering instelt, de vermeende inbreukmaker inlichten over de inbreuk en een concreet FRAND-licentieaanbod doen. De vermeende inbreukmaker moet dit aanbod zorgvuldig overwegen en eventueel een tegenaanbod doen. Weigering om FRAND-licenties te verlenen kan in bepaalde omstandigheden worden beschouwd als misbruik van een machtspositie in de zin van het mededingingsrecht, wat kan leiden tot boetes of zelfs gedwongen licentieverlening.
Ook de Europese Commissie heeft in 2023 een kader uitgewerkt voor SEP’s.

5.3 Het recht om op te treden tegen inbreuken

a. Belgisch octrooi of Europese octrooi zonder eenheidswerking met gelding in België

Daden van namaak

Een octrooihouder kan optreden tegen iedereen die zijn octrooi schendt. Dit is het geval wanneer iemand de in artikel XI.29 WER opgesomde handelingen stelt en een voortbrengsel of werkwijze gebruikt waarbij de kenmerken dezelfde zijn als die in de conclusies van het toegekende octrooi. In dat geval is er sprake van octrooinamaking.

Artikel XI.29 WER bepaalt dat de octrooihouder het recht heeft iedere derde zonder zijn toestemming te verbieden:

  • een product waarop het octrooi betrekking heeft, te vervaardigen, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, dan wel met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben
  • een werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, toe te passen of, indien de derde weet of behoorde te weten dat toepassing van de werkwijze zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, aan te bieden voor toepassing op Belgisch grondgebied
  • een product dat rechtstreeks is vervaardigd volgens de werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, of met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben
  • op Belgisch grondgebied, aan een ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding toe te passen, middelen die een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding betreffen, voor de toepassing van die uitvinding aan te bieden of te leveren, indien de derde weet of behoorde te weten dat deze middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn. Dit is de situatie van een indirecte inbreuk of namaak.

Een octrooi inbreuk vereist niet dat de uitvinding volledig wordt overgenomen. Het is vereist maar voldoende dat de essentiële kenmerken van de uitvinding waarop het octrooi betrekking heeft terug te vinden zijn in de werkwijze of het voortbrengsel van de derde. Bijkomstige of oppervlakkige verschillen sluiten namaak niet noodzakelijk uit (Cass. 3 februari 2012).

Ook zogenaamde inbreuken bij equivalent kunnen bestreden worden (art. XI.28, tweede lid WER). Octrooibescherming is dus niet beperkt tot de exacte technische uitvoering zoals beschreven in de conclusies. Er is sprake van inbreuk bij equivalent wanneer: (i) een of meer essentiële elementen uit de octrooiconclusies zijn vervangen door technisch gelijkwaardige elementen, (ii) deze vervangende elementen in wezen dezelfde functie vervullen en (iii) ze een vergelijkbaar resultaat bereiken. Hiervoor wordt vaak de zogenaamde ‘Problem Solution Approach’ gebruikt.

Tegen namaak kan zowel strafrechtelijk als burgerrechtelijk worden opgetreden. Hierbij kan een bevel tot stopzetting worden gevorderd zowel ten aanzien van de inbreukpleger als aan tussenpersonen (art. XI.334, §1 WER). Tijdens een inbreukprocedure kan een octrooihouder wel geconfronteerd worden met een tegenvordering tot nietigverklaring van zijn octrooi.

Uitzonderingen en beperkingen

Bepaalde wettelijk omschreven gebruiksdaden

Artikel XI.34 WER voorziet in verschillende uitzonderingen op de exclusieve rechten van de octrooihouder. De volgende handelingen vormen geen inbreuk:

  • Handelingen in de particuliere sfeer en zonder commerciële doeleinden
  • Handelingen voor experimentele doeleinden met of op het voorwerp van de uitvinding
  • De bereiding van geneesmiddelen in apotheken op medisch voorschrift

Het uitputtingsbeginsel

Het octrooirecht is “uitgeput” voor producten die door de octrooihouder of met zijn toestemming in België in het verkeer zijn gebracht. Dit betekent dat de octrooihouder niet kan optreden tegen verdere verhandeling van deze producten op het Belgisch grondgebied (art. XI.34, §2 WER).

Het EU principe van vrij verkeer van goederen (art. 34-36 VWEU) betekent in de praktijk een uitbreiding van dit principe tot een EU uitputting.

De exceptie van voorgebruik en persoonlijk bezit

Een persoon die vóór de indiening van de octrooiaanvraag de uitvinding in België te goeder trouw in gebruik had of in bezit had genomen, behoudt het recht deze uitvinding persoonlijk te exploiteren, ondanks het later verleende octrooi.

De gedwongen licentie wegens onvoldoende exploitatie

De minister van Economische Zaken kan een dwanglicentie verlenen wanneer een octrooi niet of onvoldoende wordt geëxploiteerd (art. XI.37, §1, 1°).

Deze dwanglicentie kan pas worden verleend (i) vier jaar na indiening van de octrooiaanvraag, of (ii) drie jaar na verlening van het octrooi (de langste termijn is van toepassing).

Een dergelijke dwanglicentie wordt alleen verleend aan een belanghebbenden als:

  • De octrooihouder het octrooi niet door een wezenlijke en doorlopende fabricage in België heeft geëxploiteerd zonder dat de octrooihouder dit door geldige redenen kan rechtvaardigen
  • de aanvrager zich tevergeefs tot de octrooihouder gewend heeft om een licentie in der minne te bekomen
  • de aanvrager over de middelen beschikt die voor een wezenlijke en doorlopende fabricage in België volgens de geoctrooieerde uitvinding noodzakelijk zijn.
  • De licentie hoofdzakelijk bedoeld is voor de voorziening van de binnenlandse markt

De gedwongen licentie wegens afhankelijkheid

Wanneer een uitvinding beschermd door een octrooi niet kan worden geëxploiteerd zonder inbreuk te plegen op een ouder octrooi, kan een gedwongen licentie worden verleend ((art. 37, §1, 2° WER) als:

  • Het afhankelijke octrooi een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijke economische betekenis vertegenwoordigt
  • De licentie voornamelijk wordt verleend voor de voorziening van de binnenlandse markt

De gedwongen licentie in het belang van de volksgezondheid

De minister kan in het belang van de volksgezondheid een gedwongen licentie verlenen voor een octrooi voor een geneesmiddel, medisch hulpmiddel of product dat nodig is voor de productie of het gebruik ervan (art. XI.38 WER).

De gedwongen licentie voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen

In overeenstemming met internationale afspraken kunnen gedwongen licenties worden verleend voor de vervaardiging van farmaceutische producten die bestemd zijn voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen.

Bevoegdheidsvraagstukken

De bevoegde rechtbank voor octrooizaken is de ondernemingsrechtbank. Specifiek voor octrooizaken is de ondernemingsrechtbank van Brussel exclusief bevoegd. Hoger beroep kan worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel.

Bij geschillen met een grensoverschrijdend karakter dient toepassing te worden gemaakt van de Brussel I Verordening (art. 8.1 en 24.4).

De regeling voor de periode tussen aanvraag en verlening van octrooi

Voor de periode tussen publicatie van de octrooiaanvraag en verlening van het octrooi voorziet artikel XI.35 WER in een bijzondere regeling:

  • De octrooiaanvrager kan een redelijke vergoeding eisen van derden die de uitvinding hebben toegepast op een wijze die na verlening verboden zou zijn
  • De vergoeding wordt vastgesteld door de rechtbank bij gebrek aan overeenstemming
  • Na octrooiverlening kan de derde de betaalde vergoeding terugvorderen indien de conclusies in de eindredactie beperkter zijn

b. Europese octrooien met eenheidswerking

Het Europees octrooi met eenheidswerking verleent de octrooihouder het recht iedere derde te verbieden handelingen te verrichten waartegen dat octrooi bescherming biedt. De reikwijdte van dat recht en de beperkingen daarop zijn eenvormig in alle deelnemende lidstaten waarin het octrooi eenheidswerking heeft. Het recht dat van toepassing is op Europese octrooien met eenheidswerking is het recht van de deelnemende lidstaat waar de aanvrager, volgens het Europees octrooiregister, op de datum van indiening van de Europese octrooiaanvraag zijn verblijfplaats of hoofdvestiging had (art. 5 en 7 Verordening 1257/2012).

Het eenheidsgerecht zal dus dus de bepalingen van de UPC-Overeenkomst toepassen aangezien deze onderdeel uitmaakt van het nationaal recht van de lidstaat waar het octrooi met eenheidswerking geldt.

Daden van namaak

Artikel 25 van de UPC-Overeenkomst geeft de octrooihouder het recht om op te treden tegen de directe toepassing van de uitvinding zoals:
a) een product waarop het octrooi betrekking heeft, te vervaardigen, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, dan wel met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben;
b) een werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, toe te passen of, indien de derde weet of behoorde te weten dat toepassing van de werkwijze zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, aan te bieden voor toepassing op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar dat octrooi werking heeft;
c) een product dat rechtstreeks is vervaardigd volgens de werkwijze waarop het octrooi betrekking heeft, aan te bieden, in de handel te brengen, te gebruiken, of met dat doel in te voeren of in voorraad te hebben.

Artikel 26 van de UPC-Overeenkomst geeft de octrooihouder eveneens het recht om op te treden tegen de indirecte toepassing van de uitvinding. Dit is het recht om iedere derde die hiertoe niet de toestemming van de houder heeft verkregen, te verbieden in de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi werking heeft, aan een ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding toe te passen, middelen die een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding betreffen, voor de toepassing van die uitvinding aan te bieden of te leveren, indien de derde weet of behoorde te weten dat deze middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn.

Uitzonderingen

Artikel 27 van de UPC-Overeenkomstvat de uitzonderingen op de rechten van de octrooihouder. Deze zijn onder meer:

  • in de particuliere sfeer en zonder commerciële doeleinden verrichte handelingen;
  • proefnemingen die het voorwerp van de geoctrooieerde uitvinding betreffen;
  • het gebruik van biologisch materiaal voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere gewasvariëteiten;
  • de bereiding voor direct gebruik ten behoeve van individuele gevallen op medisch voorschrift van geneesmiddelen door apotheken, of handelingen betreffende de aldus bereide geneesmiddelen;

Artikel 28 kent een beperking in het geval van voorgebruik van de uitvinding. Artikel 29 bevestigt de uitputting van de aan het Europees octrooi verbonden rechten.

Bevoegde rechtbanken

Voor geschillen betreffende Europese octrooien met eenheidswerking is het eengemaakt octrooigerecht (Unified Patent Court) exclusief bevoegd. Dit gerecht bestaat uit:

  • Een Gerecht van eerste aanleg met een centrale afdeling (Parijs, met afdelingen in München en Milaan) en lokale/regionale afdelingen (waaronder in België)
  • Een Hof van beroep (zetel in Luxemburg)
  • Een griffie

Het eengemaakt octrooigerecht is bevoegd voor de beslechting van alle geschillen over Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking art. 1 UPC-Overeenkomst). De Belgische rechtbanken zijn dan ook enkel nog bevoegd voor Belgische octrooien, tenzij in het geval van een opt-out (octrooihouders kunnen luidens artikel 83.3 UPC-Overeenkomst, kiezen dat hun Europees octrooi buiten de bevoegdheid van het eengemaakt octrooigerecht valt). Bovendien voorziet artikel 83.1 UPC-Overeenkomst in een overgangsperiode van zeven jaar (tot 1 juni 2020) waarin ook nationale rechtbanken bevoegd blijven voor vorderingen inzake inbreuk op, of tot nietigverklaring van een Europees octrooi.

6. Het einde van het octrooirecht

6.1 Nietigverklaring van een octrooi

Op grond van artikel XI.57-138 EOV kan een octrooi worden nietig verklaard door de rechtbank in de volgende gevallen:

  1. Niet-octrooieerbare materie: Wanneer het voorwerp van het octrooi geen uitvinding is, of onder de uitgesloten uitvindingen valt of bij afwezigheid van nieuwheid, uitvinderswerkzaamheid of industriële toepasbaarheid.
  2. Onvoldoende beschrijving: Indien het octrooi geen voldoende duidelijke en volledige beschrijving van de uitvinding bevat opdat een deskundige deze uitvinding zou kunnen toepassen.
  3. Verschil met de octrooiaanvraag: Wanneer het onderwerp van het octrooi niet gedekt wordt door de inhoud van de octrooiaanvraag zoals die is ingediend (of door de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag als het octrooi is verleend op een afgesplitste aanvraag).
  4. Onrechtmatige toekenning: Indien de octrooihouder niet gerechtigd was dit octrooi te verkrijgen.
  5. Uitbreiding van de beschermingsomvang (bij Europese octrooien): Wanneer de beschermingsomvang van het Europees octrooi is uitgebreid.

De nietigverklaring van een octrooi heeft terugwerkende kracht tot op de datum van indiening van de octrooiaanvraag. De nietigverklaring van een Europees octrooi door een Belgische rechtbank heeft wel enkel rechtsgevolgen voor het Belgisch grondgebied.

De terugwerkende kracht van de nietigheid heeft echter geen invloed op definitieve gerechtelijke beslissingen of (licentie)overeenkomsten over dit octrooi die dateren van vóór de beslissing tot nietigverklaring.

Indien de nietigheidsgronden het octrooi slechts gedeeltelijk aantasten, wordt het octrooi beperkt door een wijziging van de conclusies (en, in voorkomend geval, van de beschrijving en de tekeningen) en gedeeltelijk nietig verklaard.

6.2 Herroeping of beperking van een octrooi

Op grond van artikel XI.56 WER-105bis e.v. EOV, kan de houder van een octrooi dit elk moment geheel of gedeeltelijk herroepen door een schriftelijk en ondertekend verzoek gericht aan de Minister van Economie (gericht aan de Dienst voor de Intellectuele Eigendom) of aan het EOB. Dit verzoek wordt ingeschreven in het register van de uitvindingsoctrooien, desgevallend met de volledige tekst van de gewijzigde conclusie(s) die de octrooihouder wenst te behouden en de gewijzigde beschrijving en tekeningen.

De gehele of gedeeltelijke herroeping van een octrooi heeft terugwerkende kracht tot op de datum van indiening van de octrooiaanvraag.

6.3 Verval van het octrooirecht

Beëindiging door tijdsverloop:

Een octrooi eindigt na afloop van het twintigste jaar te rekenen van de datum van indiening van de aanvraag. Dit is de normale maximumduur van een octrooi, waarna de uitvinding tot het publieke domein behoort.

Voor bepaalde producten, zoals geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen, kan een aanvullend beschermingscertificaat (ABC) worden verkregen, dat de beschermingsduur verlengt. Dit certificaat geldt vanaf het verstrijken van de wettelijke duur van het basisoctrooi, voor een periode van maximaal vijf jaar (of vijf jaar en zes maanden voor kindergeneesmiddelen). Belangrijk is dat de totale effectieve beschermingsduur (dus van octrooi en aanvullend beschermingscertificaat) nooit langer mag bedragen dan vijftien jaar, te rekenen vanaf de eerste markttoelating in de EU.

Verval door niet-betaling van de instandhouingstaksen:

Met het oog op de instandhouding van een octrooi moet de octrooihouder jaarlijkse taksen betalen.

Deze taksen zijn verschuldigd vanaf het begin van het derde jaar (ten vroegste) of vijfde jaar (ten laatste), gerekend vanaf de indieningsdatum van de octrooiaanvraag, en aan het begin van elk van de volgende jaren.

Wanneer de betaling van de jaartaks niet op de vervaldag plaatsvond, kan deze taks alsnog betaald worden, vermeerderd met een toeslag, binnen een respijttermijn van zes maanden.

Indien de jaartaks en de toeslag niet binnen de respijttermijn worden betaald, is de houder van het octrooi van rechtswege vervallen verklaard van zijn rechten.

Verval door afstand:

De houder van een octrooi kan er op elk moment geheel of gedeeltelijk afstand van doen door een schriftelijk en ondertekend verzoek gericht aan de minister (art. XI.55 WER). Deze afstand kan beperkt worden tot één of meerdere conclusies. Het verzoek van afstand wordt ingeschreven in het register van de uitvindingsoctrooien en heeft uitwerking vanaf de datum van deze inschrijving .

7. Beleidsrelevante Aandachtspunten

7.1 Octrooieren of Geheimhouden

Bij innovatie is het belangrijk af te wegen of een uitvinding moet worden gepatenteerd of geheimgehouden. Octrooieren biedt exclusieve rechten, maar vereist openbaarmaking. Geheimhouding kan in bepaalde gevallen aantrekkelijker zijn.

7.2 Octrooidocumentatie als Bron van Informatie

Octrooidocumenten vormen een rijke bron van informatie over technologische ontwikkelingen en kunnen bedrijven helpen bij hun onderzoek en innovatie.

7.3 Fiscale Gunstmaatregelen voor Inkomsten uit Octrooien

België biedt verschillende fiscale voordelen voor inkomsten uit octrooien, zoals de octrooi-aftrek, die bedrijven helpt om hun belastingdruk te verlagen.

Met deze uitgebreide gids over het octrooirecht hopen we u een helder beeld te hebben gegeven van de verschillende aspecten van dit juridische domein. Mocht u vragen hebben of juridisch advies willen over uw uitvindingen en octrooien, aarzel dan niet om contact op te nemen met ons kantoor.

Contact

Vragen? Advies nodig?
Neem contact op met Advocaat Joris Deene.

Telefoon: 09/280.20.68
E-mail: joris.deene@everest-law.be

Topics