Op 17 april 2024 deed de voorzitter van de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel uitspraak in een zaak over de grenzen van persvrijheid en slechtmaking. De zaak betrof een geschil tussen S.A. BioTempo, uitgever van het magazine “Zèbre” (voorheen “BioTempo”), en de RTBF, de Franstalige openbare omroep in België. Deze uitspraak verdient bijzondere aandacht omdat ze een delicate afweging maakt tussen twee fundamentele rechtsbelangen: enerzijds het recht op vrije meningsuiting en journalistieke vrijheid, en anderzijds de bescherming van ondernemingen tegen oneerlijke handelspraktijken en reputatieschade.
Feiten van de zaak
BioTempo geeft sinds 2015 een magazine uit dat oorspronkelijk gericht was op gezondheid en biologische onderwerpen. De redactionele lijn evolueerde later naar een meer “holistische” benadering, en het tijdschrift werd omgedoopt tot “Zèbre”.
Op 16 september 2023 publiceerde de RTBF een artikel getiteld “Complotistes, extrême droite et adeptes de théories pédocriminelles: voici le réseau des désinformateurs sur l’Evras en Belgique” (Complotdenkers, extreemrechts en aanhangers van pedocriminele theorieën: dit is het netwerk van desinformeerders over Evras in België). In dit artikel werd BioTempo/Zèbre voorgesteld als onderdeel van een “netwerk” dat actief desinformatie zou verspreiden over EVRAS (Éducation à la Vie Relationnelle, Affective et Sexuelle – Relationele, affectieve en seksuele vorming).
Het artikel bevatte een interactief schema waarin Zèbre werd opgenomen in wat door RTBF werd omschreven als een netwerk van COVID-complotdenkers, aanhangers van pedocriminele theorieën en uiterst conservatieve of extreemrechtse verenigingen. RTBF beweerde dat dit netwerk “desinformatie activeert rond EVRAS”.
Juridische argumenten van BioTempo
BioTempo stelde een vordering tot staking in bij de voorzitter van de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel. Haar juridische argumentatie was drieledig:
- Slechtmakingt: BioTempo voerde aan dat de RTBF artikel VI.104 van het Wetboek van Economisch Recht had geschonden, dat elke met de eerlijke marktpraktijken strijdige daad verbiedt waardoor een onderneming de beroepsbelangen van één of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden. BioTempo betoogde dat de titel van het artikel ernstig denigrerend was, evenals de beschuldiging een “aanhanger van complottheorieën over pedofiele netwerken” te zijn. Zij stelden dat de RTBF haar ten onrechte beschuldigde van het verspreiden van “valse informatie”, “desinformatie” en “onwaarheden”.
- Onrechtmatig gebruik van vrijheid van meningsuiting: BioTempo erkende dat de RTBF haar vrijheid van meningsuiting uitoefende, maar argumenteerde dat deze uitoefening foutief was geweest. Zij betoogden dat de RTBF de meningen die door geïnterviewde personen werden geuit ten onrechte aan het tijdschrift zelf had toegeschreven, en dat de RTBF ten onrechte feiten over de uitgever afleidde uit de meningen van deze geïnterviewden.
- Inbreuk op BioTempo’s eigen vrijheid van meningsuiting: BioTempo stelde dat haar tijdschrift was beledigd en dat er zeer ernstige beschuldigingen waren geuit, waardoor de pluriformiteit van de pers en de vrijheid van meningsuiting waren aangetast.
BioTempo benadrukte dat door het artikel een zware slag was toegebracht aan haar reputatie, zowel bij lezers als bij distributiekanalen, toekomstige geïnterviewden, adverteerders en investeerders.
Verdediging van de RTBF
De RTBF voerde aan dat haar publicatie volledig beschermd werd door de vrijheid van meningsuiting, zoals gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Haar belangrijkste argumenten waren:
- Voldoende feitelijke basis: De RTBF betoogde dat ze over een voldoende feitelijke basis beschikte voor de beweringen in het artikel. Ze wees erop dat BioTempo bewust keuzes had gemaakt door bepaalde controversiële figuren te interviewen zonder kritische kanttekeningen of context te bieden.
- Redactionele verantwoordelijkheid: De RTBF argumenteerde dat BioTempo verantwoordelijk was voor de redactionele keuzes die het had gemaakt, zoals het interviewen van A.B., die volgens de RTBF een “controversiële figuur” was, en het presenteren van haar opvattingen zonder deze in vraag te stellen of van context te voorzien.
- Proportionaliteit: De RTBF stelde dat een stakingsbevel zou neerkomen op een inmenging in haar vrijheid van meningsuiting die niet voldeed aan het criterium van “noodzakelijkheid in een democratische samenleving”, zoals vereist door artikel 10 EVRM.
De RTBF betwistte bovendien de Belgische rechtsleer en rechtspraak inzake slechtmaking, volgens welke een bewering als denigrerend kan worden beschouwd, zelfs als ze feitelijk correct is. Volgens de RTBF zou dit in strijd zijn met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat stelt dat de onmogelijkheid om de waarheid als verweer in te roepen een onevenredige maatregel is.
Grondige analyse van de voorzitter
De voorzitter onderzocht het geschil door een zorgvuldige afweging te maken tussen het verbod op slechtmaking enerzijds en de vrijheid van meningsuiting anderzijds.
Inzake slechtmaking
De voorzitter begon met het bevestigen dat slechtmaking wordt omschreven als “elke schadelijke aantasting”, bijvoorbeeld van de reputatie van een onderneming “door een lasterlijke daad of zelfs door eenvoudige kritiek die identificatie mogelijk maakt”. Belangrijk is dat de voorzitter opmerkte dat het niet van belang is of de beschuldiging overeenkomt met de werkelijkheid of niet, zolang ze in schadelijke bewoordingen wordt geuit.
De voorzitter bevestigde ook dat er voor de toepassing van artikel VI.104 WER in geval van slechtmaking niet vereist is dat de betrokken ondernemingen concurrenten zijn, wat een tegenargument was dat de RTBF had aangevoerd.
Inzake de vrijheid van meningsuiting
De voorzitter analyseerde vervolgens of de door BioTempo gevraagde maatregelen een inmenging zouden vormen in de vrijheid van meningsuiting van de RTBF. De voorzitter herinnerde eraan dat volgens artikel 10 EVRM, beperkingen van de vrijheid van meningsuiting aan drie voorwaarden moeten voldoen:
- De inmenging moet bij wet zijn voorzien
- De inmenging moet een legitiem doel nastreven
- De inmenging moet noodzakelijk zijn in een democratische samenleving
De RTBF betwistte niet dat aan de eerste twee voorwaarden was voldaan, maar argumenteerde dat de gevraagde inmenging niet noodzakelijk was in een democratische samenleving.
Analyse van de specifieke beweringen
De voorzitter onderzocht in detail de verschillende beweringen die BioTempo als denigrerend beschouwde:
- Beschuldiging van het verspreiden van “onwaarheden”: De rechtbank concludeerde dat de RTBF wel degelijk kon aantonen dat BioTempo bepaalde beweringen had gepubliceerd die als “onwaarheden” konden worden gekwalificeerd, met name de beweringen van geïnterviewden over de inhoud van de EVRAS-gids.
- Kwalificatie als “complotistisch”: De rechtbank accepteerde de uitleg van de RTBF dat verschillende personen met wie BioTempo banden had (zoals journalist L.R. en bestuurder P.L.) inderdaad standpunten hadden geuit die als “complotistisch” konden worden beschouwd, namelijk het idee dat de overheid verborgen agenda’s zou hebben.
- De term “interviews complaisantes” (meegaande interviews): De voorzitter oordeelde dat BioTempo redactionele keuzes had gemaakt door interviews te publiceren zonder kritische kanttekeningen, zonder de lezers te waarschuwen en zonder context te bieden, wat een vorm van “meegaandheid” kon worden genoemd.
De voorzitter verwees naar de vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die stelt dat de toon van berichtgeving polemisch en zelfs provocerend mag zijn, indien dit gerechtvaardigd wordt door de inhoud van de informatie, de context van de situatie of de ernst van de feiten.
De beslissing en motivering
Na grondige analyse van alle argumenten kwam de voorzitter tot de volgende conclusies:
- De RTBF beschikte over een voldoende feitelijke basis voor haar beweringen, waardoor er geen sprake was van opzettelijke laster of slechtmaking.
- De uitlatingen van de RTBF betreffende Zèbre (BioTempo) hielden rechtstreeks verband met het onderwerp van het artikel en werden objectief onderbouwd.
- Het gevraagde stakingsbevel zou een inmenging vormen in de vrijheid van meningsuiting van de RTBF die niet voldeed aan de voorwaarde van noodzakelijkheid in een democratische samenleving.
- De beweerde aantasting van de vrijheid van meningsuiting van BioTempo was niet aangetoond. Integendeel, uit het dossier bleek dat BioTempo en haar bestuurders gebruik hadden gemaakt van hun eigen vrijheid van meningsuiting door op hun website en op Facebook een artikel te publiceren waarin ze het artikel van de RTBF op hun beurt bekritiseerden.
De voorzitter wees derhalve de vordering van BioTempo af.
Juridische grondslagen en principes
Deze uitspraak bevestigt en verduidelijkt verschillende belangrijke juridische principes:
- Slechtmaking versus vrijheid van meningsuiting: De uitspraak erkent het spanningsveld tussen het verbod op slechtmaking en de vrijheid van meningsuiting, en geeft voorrang aan deze laatste wanneer er een voldoende feitelijke basis bestaat voor de bekritiseerde uitlatingen.
- Redactionele verantwoordelijkheid: De voorzitter bevestigt dat mediaorganisaties verantwoordelijk zijn voor hun redactionele keuzes, inclusief de keuze welke personen te interviewen en hoe deze interviews te presenteren.
- Grens tussen meningen en feiten: De zaak verduidelijkt dat wanneer een medium meningen publiceert zonder deze van context te voorzien of te nuanceren, dit als een redactionele keuze kan worden beschouwd waarvoor het medium verantwoordelijk is.
- Polemische toon in de media: De rechtbank herinnert eraan dat een polemische of zelfs provocerende toon in de media aanvaardbaar is, op voorwaarde dat deze gerechtvaardigd wordt door de context, de inhoud of het belang van het onderwerp.
- Noodzakelijkheid in een democratische samenleving: De uitspraak illustreert hoe rechtbanken de “noodzakelijkheid” van een inmenging in de vrijheid van meningsuiting beoordelen, met name door te kijken naar de aanwezigheid van een “dwingende maatschappelijke behoefte” die een dergelijke inmenging zou rechtvaardigen.
Praktische implicaties voor mediaorganisaties en ondernemingen
Deze uitspraak heeft belangrijke praktische implicaties voor zowel mediaorganisaties als ondernemingen die zich mogelijk benadeeld voelen door mediaberichtgeving:
Voor mediaorganisaties:
- Feitelijke onderbouwing is cruciaal: Media moeten zorgen voor een solide feitelijke basis voor hun beweringen, vooral wanneer deze mogelijk schadelijk zijn voor de reputatie van ondernemingen of personen.
- Polemische toon is toegestaan, maar…: Een scherpe of provocerende toon is aanvaardbaar binnen de journalistieke vrijheid, maar moet gerechtvaardigd kunnen worden door het publieke belang of de ernst van het onderwerp.
- Onderzoeksjournalistiek wordt beschermd: De uitspraak bevestigt de bescherming van diepgravende journalistiek die netwerken of verbanden blootlegt, mits deze voldoende onderbouwd zijn.
- Verantwoordelijkheid voor duidelijke redactionele keuzes: Media moeten beseffen dat ze verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor redactionele keuzes zoals de selectie van geïnterviewden of de wijze waarop controversiële standpunten worden gepresenteerd.
Voor ondernemingen:
- Hoge drempel voor rechtszaken tegen media: Ondernemingen moeten zich bewust zijn van de hoge beschermingsdrempel die de vrijheid van meningsuiting geniet, en dat vorderingen tot staking slechts in uitzonderlijke gevallen zullen slagen.
- Eigen redactionele keuzes hebben gevolgen: Uitgevers en mediaondernemingen zijn verantwoordelijk voor de inhoud die zij verspreiden, ook als het gaat om interviews of opiniestukken van derden.
- Reputatiebescherming vereist proactieve aanpak: Eerder dan te vertrouwen op juridische middelen na publicatie, kunnen ondernemingen beter investeren in transparante communicatie en proactieve reputatiemanagement.
- Wederwoord als alternatief: De uitspraak suggereert dat het gebruik van de eigen communicatiekanalen voor wederwoord een geschikt alternatief kan zijn voor juridische stappen.
Breder perspectief: Persvrijheid in tijden van desinformatie
Deze zaak moet worden gezien in de bredere context van de huidige discussies over desinformatie, “fake news” en de rol van media in het onderscheiden van betrouwbare en onbetrouwbare informatie.
In een tijdperk waarin desinformatie een groeiende bezorgdheid is voor democratische samenlevingen, illustreert deze uitspraak de delicate evenwichtsoefening die rechtbanken moeten maken tussen:
- Het beschermen van de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid als hoekstenen van de democratie.
- Het erkennen van de verantwoordelijkheid die media hebben in het bestrijden van desinformatie.
- Het waarborgen van eerlijke concurrentie en bescherming tegen onrechtmatige aantasting van de reputatie van ondernemingen.
- Het respecteren van de pluriformiteit van opinies en de vrije uitwisseling van ideeën, ook wanneer deze controversieel of tegen de mainstream ingaan.
De voorzitter lijkt te suggereren dat media kritisch moeten kunnen berichten over wat zij als desinformatie beschouwen, zonder vrees voor juridische repercussies, mits zij zich baseren op een voldoende feitelijke basis en binnen de grenzen van een legitiem publiek debat blijven.
Conclusie
De uitspraak van de voorzitter van de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel van 17 april 2024 is een belangrijke stap in de rechtspraak over de afweging tussen slechtmaking en vrijheid van meningsuiting. Ze bevestigt de ruime bescherming die journalisten en media genieten bij het berichten over onderwerpen van maatschappelijk belang, zelfs wanneer die berichtgeving kritisch of controversieel is.
Tegelijkertijd herinnert de uitspraak mediaorganisaties aan hun verantwoordelijkheid om hun beweringen te baseren op een solide feitelijke grondslag en redactionele keuzes te maken die deze grondslag respecteren.
Uiteindelijk onderstreept deze zaak het belang van een onafhankelijke rechterlijke macht die zorgvuldig afwegingen maakt tussen verschillende fundamentele rechten en vrijheden, en daarbij de democratische waarden van vrije meningsuiting en transparante informatie hoog in het vaandel houdt.