In het huidige digitale tijdperk, waarin sociale mediaplatformen zijn uitgegroeid tot essentiële kanalen voor publiek debat, rijst er een fundamentele juridische vraag: waar ligt de grens in België tussen de vrijheid van meningsuiting van gebruikers en het recht van online platformen om content te modereren? Een vonnis van de Franstalige Ondernemingsrechtbank te Brussel werpt belangrijk licht op deze complexe materie en biedt cruciale inzichten voor zowel contentcreators als platformbeheerders.
De zaak Kairos tegen Google Ireland Limited: achtergrond en feiten
Op 7 mei 2024 deed de Franstalige Ondernemingsrechtbank te Brussel uitspraak in een juridisch geschil tussen de vzw Kairos en Google Ireland Limited, de beheerder van het YouTube-platform. De zaak draaide om een fundamentele vraag: kan een online platform inhoud verwijderen op basis van eigen contentrichtlijnen, ook wanneer de gebruiker zich beroept op vrijheid van meningsuiting?
Kairos, een vereniging zonder winstoogmerk opgericht in 2013, heeft als statutair doel “het verdedigen van de principes en waarden van een fatsoenlijke samenleving en het bestrijden van alle vormen van moderne vervreemding.” De organisatie publiceert een tweemaandelijks tijdschrift getiteld “Kairos” met als ondertitel “journal anti productiviste pour une société décente” (anti-productivistisch tijdschrift voor een fatsoenlijke samenleving) en exploiteert verschillende mediakanalen, waaronder een website (www.kairospresse.be) en, tot december 2021, een YouTube-kanaal.
Het conflict ontstond toen YouTube tussen maart en december 2021 meerdere video’s van het Kairos-kanaal verwijderde wegens vermeende schendingen van het “Beleid tegen misleidende medische informatie over COVID-19”. De verwijderde video’s bevatten interviews met medische professionals en debatten over COVID-19-beleid die volgens het platform in strijd waren met de gezondheidsinformatie van officiële instanties.
Concreet werden de volgende video’s verwijderd:
- 23 maart 2021: Een interview met dokter Y.G.
- 17 april 2021: Een interview met dokter C.B. getiteld “Les morts du Covid: un mensonge d’état?” (De COVID-doden: een staatsleugen?)
- 18 juni 2021: Een video van een debat over COVID-19 en het beleid daaromtrent
- 25 oktober 2021: Een video getiteld “Le camp de concentration du Covid” (Het concentratiekamp van COVID)
- 18 november 2021: Een video van een toespraak van R.F.K. in Milaan
- 13 december 2021: Een interview met P.J.
- 15 december 2021: Een persconferentie getiteld “Non à l’obligation vaccinale covid” (Nee tegen de COVID-vaccinatieverplichting)
Na herhaaldelijke inbreuken besloot YouTube op 13 december 2021 het volledige kanaal van Kairos te verwijderen. Kairos stelde Google in gebreke en verzocht om herstel van het kanaal, maar Google handhaafde haar beslissing. Kairos besloot dan ook een gerechtelijke procedure tegen Google op te starten.
Juridische gronden van het geschil
In haar vordering beriep Kairos zich op verschillende juridische gronden:
- Schending van de vrijheid van meningsuiting: Kairos stelde dat de verwijdering van haar content een onrechtmatige inmenging vormde in haar recht op vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 19 van de Belgische Grondwet.
- Schending van de P2B-verordening: Subsidiair voerde Kairos aan dat Google de Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (de P2B-verordening) had geschonden.
- Onrechtmatige contractuele bepalingen: In uiterst subsidiaire orde stelde Kairos dat het COVID-19-beleid van YouTube onrechtmatig was in het licht van de bepalingen inzake onrechtmatige bedingen in artikel VI.91/3 en volgende van het Wetboek van Economisch Recht.
Google verdedigde haar beslissing door te stellen dat de verwijderingen in overeenstemming waren met de contractuele voorwaarden die de relatie tussen de partijen beheersten, en dat deze voorwaarden voortvloeiden uit haar eigendomsrecht en haar vrijheid van ondernemen.
De analyse van de rechtbank: kernpunten van het vonnis
De rechtbank behandelde de zaak grondig en kwam tot een aantal belangrijke conclusies die van breder belang zijn voor het domein van digitale vrijheid van meningsuiting:
1. De juridische context: horizontale werking van grondrechten
De rechtbank begon met de vaststelling dat er op het moment van het geschil geen specifiek wetgevend kader bestond voor dit soort conflicten. De Digital Services Act (Verordening (EU) 2022/2065) was nog niet van toepassing op het moment van de feiten.
Belangrijk was de erkenning door de rechtbank dat zij, als gerechtelijk orgaan dat de Belgische staat vertegenwoordigt, de verantwoordelijkheid heeft om onrechtstreeks te waken over de waarborging van de uitoefening van grondrechten. Dit impliceert een zekere horizontale werking van grondrechten in de relatie tussen particulieren.
De rechtbank nuanceerde het standpunt van Google, die op basis van het arrest Appleby e.a. t. Verenigd Koninkrijk van het EHRM (6 mei 2003) elke horizontale werking van het EVRM ontkende. De rechtbank merkte op dat dit arrest dateerde van vóór de opkomst van digitale media en dat een starre interpretatie van artikel 10 EVRM niet verenigbaar is met de evolutie van die digitale media.
De rechtbank erkende dat Google een belangrijke speler is en dat de daadwerkelijke uitoefening van de vrijheid van meningsuiting via deze speler in het gedrang kon komen, wat onderzoek vereiste.
2. De grenzen van de vrijheid van meningsuiting
De rechtbank benadrukte dat het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals vervat in artikel 10 EVRM, niet absoluut is. Dit artikel bepaalt zelf dat de uitoefening van deze vrijheid “plichten en verantwoordelijkheden” met zich meebrengt en onderworpen kan worden aan beperkingen die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor onder meer de bescherming van de volksgezondheid en de rechten van anderen.
In deze context identificeerde de rechtbank twee cruciale aspecten die beperkingen op de vrijheid van meningsuiting kunnen rechtvaardigen:
- De rechten van anderen (in casu Google’s eigendomsrecht en ondernemingsvrijheid)
- De bescherming van de volksgezondheid (in de context van de COVID-19-pandemie)
3. De contractuele relatie en stilzwijgende aanvaarding van voorwaarden
Een belangrijk discussiepunt was of Kairos het COVID-19-beleid had aanvaard, aangezien haar YouTube-kanaal was opgericht vóór de pandemie en de invoering van de specifieke regels rond COVID-19-informatie.
De rechtbank wees het argument van Kairos af dat zij niet had ingestemd met de regels. De rechtbank stelde dat Kairos, als actieve journalistieke organisatie, niet kon beweren dat ze niet op de hoogte was van de voorwaarden, aangezien ze de algemene gebruiksvoorwaarden had aanvaard bij de toegang tot de diensten van het platform en bleef gebruikmaken van YouTube ondanks de kritiek op het beleid
De rechtbank merkte ook op dat YouTube al vóór de gezondheidscrisis een beleid had met betrekking tot gevaarlijke of schadelijke inhoud, en dat het specifieke COVID-19-beleid een logische en redelijke uitbreiding waren in de context van een pandemie.
4. Alternatieve communicatiekanalen
Een cruciaal element in de beoordeling van de rechtbank was het bestaan van alternatieve communicatiekanalen voor Kairos. De rechtbank stelde:
“Vrijheid van meningsuiting betekent niet dat een gebruiker zijn keuze van communicatiemiddel kan opleggen, zelfs niet aan een grote speler in de mediawereld, wanneer de gebruiker andere communicatiemiddelen ter beschikking heeft.”
De rechtbank stelde vast dat Kairos nog steeds over andere kanalen beschikte om haar boodschap te verspreiden, waaronder haar eigen website, andere sociale netwerken en geschreven pers. Dit was van cruciaal belang bij het bepalen dat de rechten van Kairos onder artikel 10 EVRM niet wezenlijk waren aangetast.
5. Legitimiteit en proportionaliteit van de beperkingen
De rechtbank oordeelde dat de door YouTube opgelegde beperkingen legitiem en proportioneel waren in de specifieke context van de pandemie en het Belgische volksgezondheidsrecht:
“De legitimiteit van de verwijdering, gemotiveerd door een conservatoire keuze van voorzichtigheid en dit op zijn beurt ingegeven door officiële aanbevelingen, lijkt niet ter discussie te staan in de context van een pandemie en de bepalingen van het Belgische nationale recht met betrekking tot de volksgezondheid.”
De rechtbank concludeerde dat het proportionaliteitscriterium was gerespecteerd, aangezien de beperking beantwoordde aan een “dwingende maatschappelijke behoefte” en versterkt werd door een “maatschappelijke verplichting om de aanbevelingen van officiële instanties op te volgen”.
6. P2B-verordening niet van toepassing
Met betrekking tot het subsidiaire argument van Kairos inzake de P2B-verordening, oordeelde de rechtbank dat Kairos niet had aangetoond dat zij een “zakelijke gebruiker” was in de zin van de verordening. De verordening is alleen van toepassing op ondernemingen die via onlinetussenhandelsdiensten goederen of diensten aanbieden aan consumenten voor doeleinden die verband houden met hun commerciële, industriële, ambachtelijke of professionele activiteiten.
De rechtbank merkte op dat Kairos haar YouTube-kanaal niet had gemonetiseerd en niet had aangetoond dat zij voldeed aan de wettelijke criteria, met name wat betreft het “aanbieden van goederen of diensten aan consumenten” met een commerciële activiteit.
7. Geen onrechtmatige bedingen
Tenslotte onderzocht de rechtbank of het COVID-19-beleid een onrechtmatig beding vormde in de zin van artikel VI.91/3 van het Wetboek van Economisch Recht. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijk onevenwicht tussen de rechten en plichten van de partijen, aangezien:
- Kairos had ingestemd met de voorwaarden en was op de hoogte van de regels
- Kairos niet economisch afhankelijk was van YouTube, aangezien haar aanwezigheid op Facebook veel groter was en zij ook gebruikmaakte van het Odyssee-platform
- De aanpassing van de voorwaarden in de context van de gezondheidscrisis gerechtvaardigd was
Bredere implicaties voor digitale vrijheid van meningsuiting in België
Dit vonnis heeft belangrijke implicaties voor hoe we omgaan met de vrijheid van meningsuiting in de digitale omgeving:
1. Juridische relatie tussen gebruikers en platformen
Het vonnis bevestigt dat de relatie tussen gebruikers en platformen in de eerste plaats contractueel van aard is. Gebruikers aanvaarden de gebruiksvoorwaarden en communityrichtlijnen, die het platform het recht geven om content te modereren en verwijderen indien nodig.
Dit betekent dat gebruikers zich bewust moeten zijn van de voorwaarden die ze aanvaarden bij het gebruik van online diensten. De rechtbank erkende dat platformen hun voorwaarden kunnen updaten om in te spelen op nieuwe uitdagingen, zoals een pandemie, zolang deze updates redelijk zijn en verband houden met de oorspronkelijke doelstellingen van de voorwaarden.
2. De balans tussen eigendomsrecht en vrijheid van meningsuiting
Het vonnis erkent de spanning tussen het eigendomsrecht van platformen (artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM) en de vrijheid van meningsuiting van gebruikers (artikel 10 EVRM). Deze spanning moet worden opgelost door een zorgvuldige afweging van de betrokken belangen.
Het is belangrijk op te merken dat de rechtbank beide rechten als fundamenteel beschouwt en een evenwicht probeert te vinden. De rechtbank baseert zich hierbij op de jurisprudentie van de rechtbank te Amsterdam (13 oktober 2020), die stelde dat het eigendomsrecht van een platform een legitieme beperking kan vormen op de vrijheid van meningsuiting van anderen, op basis van artikel 10, lid 2, EVRM.
3. Het belang van alternatieve kanalen
Een cruciaal element in de beoordeling van de rechtbank was het bestaan van alternatieve communicatiekanalen. Dit suggereert dat hoe meer een platform een monopolie heeft op bepaalde vormen van communicatie, hoe voorzichtiger het moet zijn met content moderatie.
Voor gebruikers betekent dit dat het verstandig is om niet al je communicatie via één platform te laten verlopen, maar een aanwezigheid op te bouwen op verschillende platformen om minder kwetsbaar te zijn voor moderatiebeslissingen.
4. Volksgezondheid als legitieme beperking
De rechtbank erkende dat de bescherming van de volksgezondheid, zeker in een pandemische context, een legitieme reden is om beperkingen op te leggen aan de vrijheid van meningsuiting. Dit sluit aan bij artikel 10, lid 2, EVRM, dat “de bescherming van de gezondheid” expliciet vermeldt als een legitiem doel voor beperkingen.
Dit betekent dat inhoud die mogelijk schadelijk is voor de volksgezondheid aan strengere moderatie kan worden onderworpen, zeker wanneer deze ingaat tegen de aanbevelingen van officiële instanties tijdens een gezondheidscrisis.
5. De rol van officiële richtlijnen
Het vonnis benadrukt het belang van officiële richtlijnen bij het bepalen van de grenzen van aanvaardbare inhoud. De rechtbank erkende dat YouTube zich bij haar moderatiebeslissingen kon baseren op de aanbevelingen van officiële instanties, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie en nationale gezondheidsautoriteiten.
Dit suggereert dat platformen een zekere marge hebben om inhoud te modereren die ingaat tegen breed gedragen wetenschappelijke of officiële standpunten, zeker in kwesties van volksgezondheid.
Praktische lessen voor gebruikers van sociale media en contentcreators
Op basis van dit vonnis kunnen we een aantal praktische lessen trekken voor individuen en organisaties die actief zijn op sociale mediaplatformen:
1. Ken de voorwaarden die je aanvaardt
Het is essentieel om de gebruiksvoorwaarden en richtlijnen van platformen te lezen en te begrijpen voordat je ze gebruikt. Deze vormen de contractuele basis van je relatie met het platform en bepalen wat je wel en niet kunt doen.
Wees je ervan bewust dat platformen deze voorwaarden kunnen updaten en dat voortgezet gebruik van het platform na een update meestal geldt als stilzwijgende aanvaarding van de nieuwe voorwaarden.
2. Diversifieer je online aanwezigheid
Om niet afhankelijk te zijn van één platform, is het verstandig om je aanwezigheid te spreiden over verschillende kanalen. Dit vermindert het risico dat je stem volledig wordt gesmoord als één platform je content verwijdert.
Overweeg om naast sociale media ook te investeren in eigen kanalen, zoals een website of nieuwsbrief, waar je meer controle hebt over je content.
3. Besef dat gevoelige onderwerpen extra aandacht vereisen
Inhoud over controversiële of gevoelige onderwerpen, zoals volksgezondheid, kan aan strengere moderatie worden onderworpen. Als je over zulke onderwerpen publiceert, zorg dan voor een zorgvuldige onderbouwing en wees je bewust van de grenzen die platformen kunnen stellen.
4. Documenteer je content
Het kan verstandig zijn om kopieën te bewaren van je content, zodat je deze niet verliest als een platform besluit deze te verwijderen. Dit kan ook nuttig zijn als je de verwijdering wilt aanvechten.
5. Maak gebruik van beroepsprocedures
De meeste platformen bieden beroepsprocedures aan als je content wordt verwijderd. Maak hier gebruik van als je denkt dat je content ten onrechte is verwijderd. Zorg daarbij voor een duidelijke en respectvolle argumentatie.
6. Overweeg juridisch advies bij ernstige gevallen
Als je van mening bent dat een platform je recht op vrijheid van meningsuiting ernstig heeft geschonden, kan het raadzaam zijn om juridisch advies in te winnen. Zoals dit vonnis laat zien, is het juridische landschap complex en in ontwikkeling, en een gespecialiseerde advocaat kan je helpen om je positie te beoordelen.
De toekomst van digitale vrijheid van meningsuiting
Het juridische landschap rond digitale vrijheid van meningsuiting is voortdurend in ontwikkeling. Dit vonnis biedt een momentopname, maar er zijn belangrijke ontwikkelingen die de toekomst van deze materie zullen beïnvloeden:
1. De Digital Services Act (DSA)
Sinds de feiten in deze zaak is de Digital Services Act (Verordening (EU) 2022/2065) in werking getreden. Deze verordening stelt nieuwe regels voor contentmoderatie door online platformen en versterkt de rechten van gebruikers. Het is waarschijnlijk dat toekomstige geschillen rond contentmoderatie zullen worden beoordeeld in het licht van dit nieuwe kader.
2. Ontwikkelende jurisprudentie
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en nationale rechtbanken blijven nieuwe jurisprudentie ontwikkelen over de toepassing van fundamentele rechten in de digitale omgeving. Deze jurisprudentie zal de grenzen van digitale vrijheid van meningsuiting verder verfijnen.
3. Nieuwe technologische ontwikkelingen
De opkomst van nieuwe technologieën, zoals artificiële intelligentie en gedecentraliseerde platformen, zal nieuwe vragen oproepen over de grenzen van vrijheid van meningsuiting en de verantwoordelijkheden van platformen.
Conclusie
Het vonnis van de Franstalige Ondernemingsrechtbank te Brussel in de zaak Kairos tegen Google Ireland Limited illustreert de complexe juridische vragen die rijzen bij de botsing tussen de vrijheid van meningsuiting van gebruikers en het recht van online platformen om content te modereren.
De rechtbank erkende dat vrijheid van meningsuiting een fundamenteel recht is, maar benadrukte dat dit recht niet absoluut is en moet worden afgewogen tegen andere rechten en belangen, zoals het eigendomsrecht van platformen en de bescherming van de volksgezondheid.
De uitspraak bevestigt dat de relatie tussen gebruikers en platformen in de eerste plaats contractueel van aard is, en dat gebruikers zich bewust moeten zijn van de voorwaarden die ze aanvaarden. Tegelijkertijd erkent de uitspraak de bijzondere verantwoordelijkheid van grote platformen, gezien hun belangrijke rol in het publieke debat.
Voor gebruikers van sociale media en contentcreators is het essentieel om de voorwaarden van platformen te begrijpen, hun online aanwezigheid te diversifiëren en zich bewust te zijn van de grenzen die platformen kunnen stellen, vooral rond gevoelige onderwerpen.
Het juridische landschap rond digitale vrijheid van meningsuiting blijft zich ontwikkelen, en toekomstige uitspraken zullen ongetwijfeld meer duidelijkheid brengen over de juiste balans tussen de verschillende betrokken rechten en belangen.