Het Design Package. De hervorming van het modelrecht in de Europese Unie

Inleiding

Op 23 oktober 2024 werd een historische mijlpaal bereikt in het Europese modelrecht met de definitieve goedkeuring van het langverwachte “Design Package”. Deze fundamentele hervorming, die meer dan twintig jaar op zich liet wachten, heeft twee nieuwe Europese juridische instrumenten opgeleverd die het modellenrecht fundamenteel zullen hervormen en moderniseren.

Het eerste instrument betreft Verordening (EU) 2024/2822 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2024, die Verordening (EG) nr. 6/2002 wijzigt en Verordening (EG) nr. 2246/2002 intrekt. Het tweede instrument is Richtlijn (EU) 2024/2823 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2024 inzake de rechtsbescherming van modellen, die Richtlijn 98/71/EG volledig vervangt met ingang van 9 december 2027.

De hervorming was dringend nodig. De Europese wetgeving inzake modellen dateerde uit 1998 (Richtlijn) en 2001 (Verordening), een tijd waarin digitale ontwerpen, virtuele producten en 3D-printtechnologie nog in de kinderschoenen stonden. Het is geen overdrijving om te stellen dat de vorige wetgeving niet alleen verouderd was geraakt in terminologisch opzicht – het bleef bijvoorbeeld spreken over “Gemeenschapsmodellen” lang nadat deze terminologie obsoleet was geworden – maar ook inhoudelijk niet meer aansloot bij de technologische realiteit van vandaag.

Hieronder analyseren onze advocaten gespecialiseerd in modelrecht grondig wat deze hervorming inhoudt: welke elementen behouden zijn gebleven, welke wijzigingen zijn doorgevoerd, wanneer de nieuwe bepalingen in werking treden en welke uitdagingen nog voor ons liggen.

Inhoudsopgave

1. Wat blijft behouden van de oude verordening en richtlijn

Hoewel het Design Package een belangrijke hervorming inluidt, blijven vele fundamentele principes van het modelrecht ongewijzigd:

1.1 Beschermingsvoorwaarden

De voorwaarden voor bescherming blijven dezelfde. Een model moet nog steeds:

  • Nieuw zijn
  • Een eigen karakter hebben
  • Niet in strijd zijn met de openbare orde of goede zeden

De begrippen “nieuwheid” en “eigen karakter” worden niet gewijzigd door de nieuwe verordening en richtlijn. Een model wordt nog steeds als nieuw beschouwd als vóór de deponeringsdatum of, indien prioriteit wordt ingeroepen, vóór de prioriteitsdatum geen identiek model openbaar is gemaakt. Modellen worden als identiek beschouwd wanneer hun kenmerken slechts in onbelangrijke details verschillen.

Een model wordt geacht een eigen karakter te hebben indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij een dergelijke gebruiker wordt gewekt door modellen die vóór de deponeringsdatum of prioriteitsdatum openbaar zijn gemaakt. Bij de beoordeling van het eigen karakter wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper.

1.2 Openbaarmaking en technische aspecten

De definitie van openbaarmaking van een model blijft eveneens ongewijzigd, evenals de bepalingen betreffende modellen die uitsluitend door hun technische functie worden bepaald (de leer uit het Doceram-arrest van het Hof van Justitie uit 2018 blijft relevant) en betreffende verbindingselementen.

1.3 Beschermingsomvang en -duur

De omvang van de bescherming is niet gewijzigd. De bescherming strekt zich nog steeds uit tot elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Bij de beoordeling van de beschermingsomvang wordt rekening gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper.

De beschermingsduur blijft eveneens ongewijzigd:

  • Een ingeschreven model wordt 5 jaar beschermd vanaf de inschrijving en kan worden verlengd voor één of meer aanvullende perioden van 5 jaar, met een maximum van 25 jaar vanaf de datum van indiening.
  • Een niet-ingeschreven Uniemodel wordt 3 jaar beschermd, te rekenen vanaf de datum waarop het voor het eerst binnen de Europese Unie openbaar is gemaakt.

De bepalingen betreffende de uitputting van rechten blijven grotendeels hetzelfde, met een kleine wijziging: de nieuwe verordening verwijst nu expliciet naar producten die in de Europese Economische Ruimte op de markt zijn gebracht, terwijl de oude verordening sprak over producten die op de markt van de Gemeenschap zijn gebracht.

2. De wijzigingen door de nieuwe verordening en richtlijn

2.1 Terminologie

Een eerste belangrijke wijziging betreft de terminologie. De nieuwe verordening spreekt nu van “Uniemodellen” of “EU-modellen” in plaats van “Gemeenschapsmodellen”. Deze aanpassing was hoognodig, aangezien de term “Gemeenschap” sinds het Verdrag van Lissabon (2009) grotendeels is vervangen door “Unie”.

Dienovereenkomstig wordt het “rechtbank voor het Gemeenschapsmodel” vervangen door het “rechtbank voor het Uniemodel”, en elke verwijzing naar het “Bureau voor de harmonisatie van de interne markt” is verdwenen en vervangen door het “Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie” (EUIPO).

Deze terminologische aanpassingen hebben geen inhoudelijke gevolgen maar zorgen voor consistentie met het huidige institutionele kader van de EU en met de terminologie die wordt gebruikt in andere intellectuele eigendomsrechten, zoals het Uniemerk.

2.2 Definities

Modernisering van het modelbegrip

De definitie van wat een “model” vormt, is substantieel uitgebreid en gemoderniseerd. Waar de oude definitie sprak van “de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan, die wordt afgeleid uit de kenmerken, met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen, van het voortbrengsel zelf en/of van de versiering ervan“, voegt de nieuwe definitie expliciet toe: “met inbegrip van de beweging, de transitie of elk ander type animatie van die kenmerken“.

Deze toevoeging is cruciaal voor de bescherming van dynamische ontwerpen zoals animaties in gebruikersinterfaces, bewegende logo’s of producten met bewegende elementen. In het digitale tijdperk zijn dergelijke dynamische ontwerpen steeds belangrijker geworden, en de nieuwe definitie erkent deze realiteit.

Praktijkvoorbeeld: Een animatie in een app-interface kan nu expliciet bescherming genieten als model. Denk aan specifieke overgangseffecten tussen schermen, een unieke manier waarop een menu uitvouwt, of een karakteristieke laadanimatie. Voorheen was het onduidelijk of dergelijke dynamische elementen onder de modellenbescherming vielen.

Uitbreiding van het voortbrengsel-begrip

Ook de definitie van “voortbrengsel” is aanzienlijk geëvolueerd. De nieuwe definitie omvat nu expliciet:

  • voorwerpen “ongeacht of het is belichaamd in een fysiek object of in niet-fysieke vorm wordt verwezenlijkt
  • grafische werken of symbolen, logo’s, oppervlaktepatronen, typografische lettertypen, en grafische gebruikersinterfaces

Deze uitbreiding is van groot belang voor de digitale economie en virtuele omgevingen. Producten in metaverse-omgevingen, virtuele realiteiten, augmented reality-toepassingen, maar ook lichtcomposities of projecties kunnen nu expliciet als “voortbrengselen” worden beschouwd en daarmee modelrechtelijke bescherming genieten.

Praktijkvoorbeeld: Een ontwerper die een unieke virtuele meubellijn heeft ontwikkeld voor gebruik in metaverse-platforms kan nu duidelijke modelbescherming verkrijgen voor deze digitale creaties, ook al bestaan ze niet in fysieke vorm. Hetzelfde geldt voor unieke lichtinstallaties of projectiepatronen die worden gebruikt in architectuur of evenementen.

2.3 Aan inschrijving verbonden rechten

Bescherming tegen 3D-printing

De houder van een ingeschreven model heeft een belangrijke nieuwe bevoegdheid gekregen die specifiek gericht is op 3D-printtechnologie. Artikel 19, lid 2, onder d) van de nieuwe verordening (en artikel 16, lid 2, onder d) van de nieuwe richtlijn) stelt de modelhouder in staat om te verbieden:

het creëren, downloaden, kopiëren en delen of verspreiden onder anderen van een drager waarop of software waarin het model is vastgelegd, teneinde een voortbrengsel waarin het model is verwerkt te kunnen maken“.

Deze bepaling is een direct antwoord op de uitdagingen die 3D-printtechnologie stelt voor modelhouders. In de praktijk betekent dit dat het zonder toestemming delen of uploaden van CAD-bestanden (Computer-Aided Design) die een beschermd model reproduceren, nu expliciet verboden is. Dit geldt ook voor het opnemen van beschermde modellen in 3D-printers of software die automatisch dergelijke modellen kunnen reproduceren.

Het is belangrijk op te merken dat deze bepaling de uitzondering voor handelingen in de privésfeer en voor niet-commerciële doeleinden niet beperkt. Een particulier mag nog steeds, voor eigen persoonlijk gebruik, een beschermd model reproduceren met behulp van een 3D-printer, zolang de printer zelf geen opgeslagen versie van het model bevat.

Praktijkvoorbeeld: Een onderneming die 3D-printbare bestanden aanbiedt of verkoopt van een beschermd designmeubel, kan nu direct worden aangepakt door de modelhouder, zelfs voordat er daadwerkelijk fysieke kopieën zijn geproduceerd. Dit geeft modelhouders een preventief wapen tegen digitale verspreiding van hun beschermde ontwerpen.

Maatregelen tegen grensoverschrijdende inbreuken

De tweede nieuwe bevoegdheid betreft de mogelijkheid voor modelhouders om het binnenbrengen van inbreukmakende producten uit derde landen te verhinderen, zelfs als deze producten niet bedoeld zijn om in de EU in de handel te worden gebracht (bijvoorbeeld in het geval van doorvoer).

Volgens artikel 19, lid 3 van de nieuwe verordening (en artikel 16, lid 3 van de nieuwe richtlijn) de houder van een ingeschreven model derden beletten:

voortbrengselen uit derde landen die in de lidstaat waar het model is ingeschreven, niet in het vrije verkeer zijn gebracht, in die lidstaat in het handelsverkeer te brengen, indien het model op identieke wijze in die voortbrengselen is verwerkt of daarop is toegepast, of indien het model in zijn belangrijkste kenmerken niet van dergelijke voortbrengselen kan worden onderscheiden, en de toestemming van de houder van het recht niet is verleend

Dit recht vervalt echter indien tijdens de procedure om vast te stellen of inbreuk is gepleegd, de aangever of houder van de producten aantoont dat de modelhouder niet het recht heeft om het in de handel brengen van de producten in het land van eindbestemming te verbieden.

Deze bepaling versterkt de positie van modelhouders aanzienlijk in de strijd tegen namaak en vergemakkelijkt het optreden door douaneautoriteiten. Handelingen die voorheen in een juridische grijze zone vielen (zoals doorvoer) kunnen nu duidelijker worden aangepakt.

Praktijkvoorbeeld: Een Europese meubelfabrikant met modelrechten in de EU kan nu optreden tegen een zending namaakmeubelen uit Azië die via een Europese haven worden doorgevoerd naar een derde land, tenzij de importeur kan aantonen dat de meubelfabrikant in het land van eindbestemming geen modelrechten bezit of kan doen gelden.

2.4 Uitzonderingen

Naast de bestaande uitzonderingen (handelingen in de particuliere sfeer voor niet-commerciële doeleinden, handelingen voor experimentele doeleinden, en reproducties ter illustratie of voor onderricht) zijn twee belangrijke nieuwe uitzonderingen toegevoegd:

Verwijzingsuitzondering

Artikel 20, lid 1, onder d) van de nieuwe verordening (en artikel 18, lid 1, onder d) van de nieuwe richtlijn) bepaalt dat modelrechten niet kunnen worden uitgeoefend tegen:

handelingen die ter identificatie van of verwijzing naar een voortbrengsel als dat van de houder van het modelrecht worden verricht.

Deze uitzondering is bedoeld om vergelijkende reclame en informatieve verwijzingen mogelijk te maken. Uit de overwegingen van de nieuwe verordening en richtlijn blijkt dat de wetgever hiermee “verwijzend gebruik in de context van vergelijkende reclame” wil toestaan.

Deze uitzondering kan worden gezien als een reactie op het Nintendo-arrest van het Hof van Justitie van 27 september 2017, waarin het Hof probeerde (volgens sommige juristen op een onbevredigende wijze) om afbeeldingen van beschermde producten voor informatieve doeleinden onder de bestaande uitzondering voor onderwijs of citatiedoeleinden te brengen.

Praktijkvoorbeeld: Een fabrikant van compatibele accessoires voor smartphones mag nu afbeeldingen gebruiken van een beschermd smartphonemodel om aan te geven dat zijn producten compatibel zijn met dat specifieke model, zonder inbreuk te maken op de modelrechten van de smartphonefabrikant.

Commentaar, kritiek en parodie

Artikel 20, lid 1, onder e) van de nieuwe verordening (en artikel 18, lid 1, onder e) van de nieuwe richtlijn) introduceert een uitzondering voor:

handelingen die met het oog op commentaar, kritiek of parodie worden verricht

Deze uitzondering, geïnspireerd door het auteursrecht, beoogt artistieke expressie en vrije meningsuiting te bevorderen. De overweging 18 van de nieuwe verordening (en overweging 31 van de nieuwe richtlijn) wijst erop dat het gebruik van een model door derden mogelijk moet zijn voor artistieke expressie en dat de verordening en richtlijn moeten worden toegepast op een wijze die de grondrechten en fundamentele vrijheden waarborgt, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting.

Praktijkvoorbeeld: Een kunstenaar die een bekend meubelontwerp op satirische wijze herinterpreteert in een kunstwerk om commentaar te leveren op consumentisme, kan zich beroepen op deze uitzondering en wordt niet geacht inbreuk te maken op de modelrechten.

Beide nieuwe uitzonderingen – evenals de bestaande uitzondering voor reproductie voor onderwijs of onderricht – zijn alleen van toepassing indien de handelingen verenigbaar zijn met de eerlijke handelsgebruiken en niet onnodig afbreuk doen aan de normale exploitatie van het model. Een concurrent mag dus niet onder het mom van vergelijkende reclame, vrijheid van meningsuiting of artistieke vrijheid profiteren van de bekendheid van een beschermd model.

De precieze reikwijdte van deze nieuwe uitzonderingen zal ongetwijfeld door de rechtspraak verder worden afgebakend.

2.5 Symbool voor ingeschreven modellen

De nieuwe verordening en richtlijn introduceren een officieel symbool dat de houder van een ingeschreven model kan gebruiken om het publiek te informeren over de inschrijving van zijn model. Dit symbool bestaat uit de letter “D” omgeven door een cirkel: ⓓ

Artikel 26bis van de nieuwe verordening (en artikel 24 van de nieuwe richtlijn) bepaalt dat dit symbool op het voortbrengsel kan worden aangebracht, eventueel aangevuld met het inschrijvingsnummer of een hyperlink naar de inschrijving in het register.

Dit symbool is vergelijkbaar met andere bekende symbolen voor intellectuele eigendomsrechten, zoals © voor auteursrecht of ® voor ingeschreven merken. Het gebruik ervan is volledig facultatief en heeft geen juridische gevolgen voor de geldigheid of afdwingbaarheid van het modelrecht.

In de praktijk kan dit symbool echter een nuttig preventief effect hebben door potentiële inbreukmakers te waarschuwen dat het model is beschermd, wat het risico op zogenaamde “onschuldige inbreuk” kan verminderen.

2.6 Inschrijvingsprocedure

Een van de hoofddoelstellingen van de Europese wetgever was het vereenvoudigen en moderniseren van de inschrijvingsprocedure. Verschillende belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd op dit gebied:

Modernisering van de weergave-eisen

Naast de gegevens voor identificatie van de aanvrager moet de aanvraag tot inschrijving voortaan “een voldoende duidelijke afbeelding van het model bevatten op basis waarvan het voorwerp waarvoor bescherming wordt aangevraagd kan worden vastgesteld“.

Deze formulering is gebaseerd op het Jägermeister-arrest van het Hof van Justitie van 5 juli 2018, waarin werd benadrukt dat de weergave van het model voldoende duidelijk en precies moet zijn om het voorwerp van de bescherming te kunnen bepalen.

Artikel 26, lid 1 van de nieuwe richtlijn specificeert dat deze weergave kan worden gemaakt “in een vorm van visuele reproductie, in zwart-wit of in kleur“. Ze kan “statisch, dynamisch of zelfs geanimeerd zijn” en kan worden verwezenlijk “met elk passend middel waarbij algemeen beschikbare technologie, met inbegrip van tekeningen, foto’s, video’s, computerbeeldvorming of computermodellering

Deze modernisering is van groot belang voor de bescherming van nieuwe soorten modellen, zoals gebruikersinterfaces met animaties of producten met bewegende elementen. Eerder waren de technische vereisten voor de weergave van modellen vaak beperkt tot statische afbeeldingen, wat het moeilijk maakte om de dynamische aspecten van een ontwerp adequaat weer te geven en te beschermen.

Praktijkvoorbeeld: Een ontwerper van een innovatieve gebruikersinterface met unieke overgangsanimaties kan nu een video indienen die deze animaties toont, in plaats van te moeten vertrouwen op een reeks statische afbeeldingen die de animatie onvoldoende weergeven.

Aanduiding van voortbrengselen zonder invloed op beschermingsomvang

De nieuwe verordening en richtlijn vereisen nog steeds dat de voortbrengselen worden aangeduid waarin het model zal worden verwerkt of waarop het zal worden toegepast, maar voegen er nu expliciet aan toe dat “opgave van de voortbrengselen laat de draagwijdte van de bescherming van het model onverlet“.

Deze toevoeging codificeert de rechtspraak van het Hof van Justitie, met name het Group Nivelles-arrest van 21 september 2017, waarin het Hof bepaalde dat de bescherming van een model zich uitstrekt tot elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, ongeacht het type voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast.

Dit betekent in de praktijk dat een model dat is ingeschreven voor bijvoorbeeld een meubel, ook bescherming kan genieten tegen gebruik van hetzelfde of een vergelijkbaar ontwerp voor een volledig ander product (bijvoorbeeld een elektronisch apparaat), indien dit gebruik bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt.

Afschaffing van de eenheid van klasse bij meervoudige aanvragen

Een zeer praktische verbetering betreft de afschaffing van de regel van de eenheid van klasse bij meervoudige aanvragen. Waar voorheen alle modellen in een meervoudige aanvraag tot dezelfde klasse van de Locarno-classificatie moesten behoren, is dit vereiste nu geschrapt.

Artikel 37, lid 1 van de nieuwe verordening staat nu toe dat een meervoudige aanvraag tot 50 modellen kan bevatten, ongeacht of ze tot verschillende klassen behoren. Dit vergemakkelijkt het indienen van aanvragen voor ontwerpers en bedrijven die actief zijn in verschillende productcategorieën.

Praktijkvoorbeeld: Een modeontwerper die zowel kleding (klasse 2) als accessoires (klasse 3), schoeisel (klasse 4) en textielpatronen (klasse 5) heeft ontworpen, kan nu al deze ontwerpen in één meervoudige aanvraag opnemen, wat administratieve lasten en kosten aanzienlijk vermindert.

Nieuwe indieningsdatum en verlengingsregeling

De datum van indiening van een aanvraag tot inschrijving is nu de datum waarop de aanvrager de aanvraag met de vereiste informatie heeft ingediend en de taksen heeft betaald, in plaats van de datum van het indienen van de aanvraag.

Voor verlenging van een ingeschreven model moet het verzoek worden ingediend en de verlengingstaks worden betaald binnen een termijn van minimaal 6 maanden vóór het verstrijken van de inschrijving. Bij gebreke daarvan kan het verzoek nog worden ingediend binnen een nieuwe termijn van 6 maanden na het verstrijken van de inschrijving (of latere verlenging), mits binnen diezelfde termijn van 6 maanden een toeslag wordt betaald.

2.7 Gronden voor afwijzing en nietigheid

Scheiding van weigeringsgronden en nietigheidsgronden

De nieuwe richtlijn bevat nu afzonderlijke artikelen voor weigeringsgronden (artikel 13) en nietigheidsgronden (artikel 14), waar deze in de oude richtlijn in één artikel waren opgenomen. Dit verhoogt de duidelijkheid en rechtsbijstand.

Nieuwe weigeringsgronden

De nieuwe richtlijn heeft het niet voldoen aan de beschermingsvoorwaarden geschrapt als weigeringsgrond. Dit betekent dat de bureaus niet langer ambtshalve de nieuwheid of het eigen karakter van een model zullen onderzoeken bij de aanvraag.

Ze heeft echter een nieuwe “verplichte” weigeringsgrond toegevoegd: het misbruik van een van de elementen genoemd in artikel 6ter van het Verdrag van Parijs (zoals vlaggen, wapens en andere emblemen van staten).

Daarnaast hebben lidstaten nu de mogelijkheid om inschrijving te weigeren wanneer het model een gehele of gedeeltelijke reproductie bevat van elementen die tot het nationale culturele erfgoed behoren.

Nieuwe nietigheidsgronden

Drie belangrijke nietigheidsgronden zijn toegevoegd:

  1. Onrechtmatige toe-eigening: een model zal nietig worden verklaard wanneer een besluit voorligt dat de houder van het modelrecht er uit hoofde van het recht van de betrokken lidstaat geen aanspraak op maken;
  2. Conflict met oudere onderscheidende tekens: een model zal nietig worden verklaard als een onderscheidend teken (zoals een merk) wordt gebruikt gebruikt in een later model, en het Unierecht of het recht van de betrokken lidstaat dat op dat teken van toepassing is, de houder van het recht op het teken toestaat dat gebruik te verbieden.
  3. Conflict met auteursrecht: een model zal nietig worden verklaard als het zonder toestemming gebruikgemaakt van een werk dat in de betrokken lidstaat auteursrechtelijk beschermd is..

Daarnaast kunnen lidstaten optioneel voorzien in de nietigheid van een model wanneer het een gehele of gedeeltelijke reproductie bevat van elementen die tot het nationale culturele erfgoed behoren.

2.8 Reparatieclausule

Historische context en problematiek

Een van de belangrijkste doelstellingen van de hervorming was het definitief regelen van de kwestie van reserveonderdelen (“must match” onderdelen), die tot nu toe slechts gedeeltelijk geharmoniseerd was en een bron van fragmentatie van de interne markt en rechtsonzekerheid vormde.

De discussie rond reserveonderdelen spitste zich voornamelijk toe op de auto-industrie. Waar constructeurs pleitten voor bescherming van reserveonderdelen, verzetten onderdelenfabrikanten zich hiertegen. Bij dure producten zoals auto’s zal een eigenaar bij beschadiging van een zichtbaar onderdeel (zoals een bumper of spiegel) doorgaans alleen dat onderdeel willen vervangen, niet het hele voertuig. Veel van deze onderdelen moeten niet alleen technisch passen (“must fit”), maar ook qua uiterlijk volledig aansluiten bij het originele ontwerp (“must match”).

Indien reserveonderdelen modelbescherming genieten, zijn eigenaren praktisch gedwongen om voor vervanging naar de oorspronkelijke fabrikant te gaan, wat tot een feitelijk monopolie leidt.

De nieuwe reparatieclausule

De nieuwe verordening en richtlijn bevatten nu beide een bepaling getiteld “reparatieclausule” die deze kwestie definitief regelt. Artikel 20bis, lid 1 van de nieuwe verordening (en artikel 19, lid 1 van de nieuwe richtlijn) bepaalt:

Er wordt geen bescherming verleend aan een ingeschreven model dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt waarvan de uiterlijke kenmerken bepalend zijn voor het model van het onderdeel, en dat uitsluitend wordt gebruikt voor de reparatie van dat samengestelde voortbrengsel om het zijn oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

Deze bepaling is in wezen een codificatie van het Acacia-arrest van het Hof van Justitie van 20 december 2017, waarin het Hof richtlijnen gaf voor de interpretatie van het begrip “reparatieclausule”.

Om van deze clausule te kunnen profiteren, moet de fabrikant of verkoper van een dergelijk onderdeel de consumenten duidelijk en zichtbaar informeren over:

  • de commerciële oorsprong van het onderdeel dat bestemd is voor gebruik bij de reparatie
  • de identiteit van de fabrikant van dat onderdeel

Dit stelt consumenten in staat om met kennis van zaken te kiezen tussen verschillende aanbieders van reserveonderdelen.

Belangrijk is dat de fabrikant of verkoper niet hoeft te garanderen dat de onderdelen die hij produceert of verkoopt daadwerkelijk door de eindgebruikers uitsluitend voor reparatiedoeleinden zullen worden gebruikt. Een dergelijke garantie zou in de praktijk onmogelijk zijn.

Overgangsperiode

De nieuwe richtlijn voorziet in een aanzienlijke overgangsperiode van 8 jaar voor de implementatie van deze reparatieclausule. Indien het recht van een lidstaat op 8 december 2024 voorzag in bescherming voor ingeschreven modellen die onderdelen van samengestelde voortbrengselen vormen, mag die lidstaat deze bescherming handhaven voor modellen waarvoor vóór 8 december 2024 inschrijving is aangevraagd, en dit tot 9 december 2032.

2.9 Cumul met het auteursrecht

Historische context en problematiek

De oude verordening en richtlijn bepaalden dat een model ook bescherming geniet op grond van het auteursrecht vanaf het moment dat het is gecreëerd of in een bepaalde vorm is vastgelegd, maar lieten het aan de lidstaten over om de voorwaarden te bepalen waaronder deze bescherming wordt verleend, inclusief het vereiste mate van oorspronkelijkheid.

Dit leidde tot aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten. Zo bepaalde Portugal bijvoorbeeld dat industriële modellen en designwerken alleen door het auteursrecht worden beschermd als zij een “artistieke creatie” vormen, d.w.z. als zij een zekere mate van oorspronkelijkheid vertonen.

Het Hof van Justitie heeft in zijn Cofemel-arrest van 12 september 2019 verduidelijkt dat voor auteursrechtelijke bescherming van een object – ongeacht het soort object – alleen vereist is dat het voldoet aan twee voorwaarden:

  1. Het moet gaan om een origineel werk, in die zin dat het de persoonlijkheid van de auteur weerspiegelt en blijk geeft van diens vrije en creatieve keuzes
  2. Het moet met voldoende nauwkeurig en objectiviteit kunnen worden geïdentificeerd.

De nieuwe cumulatieregeling

De nieuwe verordening en richtlijn integreren deze rechtspraak en bepalen nu dat de cumul van bescherming plaatsvindt zodra aan de voorwaarden van de (Europese) wetgeving inzake auteursrecht is voldaan. De specificatie dat deze voorwaarden door elke lidstaat worden bepaald, is geschrapt.

Artikel 96, lid 2 van de nieuwe verordening (en artikel 23 van de nieuwe richtlijn) bepaalt nu eenvoudigweg dat een als een Uniemodel beschermd model komt ook in aanmerking voor bescherming door het auteursrecht vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in vorm is vastgelegd, mits aan de voorwaarden van het auteursrecht van de Unie wordt voldaan

Dit betekent dat wanneer een object voldoet aan zowel de voorwaarden voor modelbescherming (nieuwheid en eigen karakter) als aan de voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming (originaliteit en identificeerbaarheid), het automatisch dubbele bescherming geniet, ongeacht de aard van het object. Lidstaten mogen geen aanvullende criteria (zoals artistieke waarde, hogere mate van originaliteit, esthetisch effect, etc.) stellen voor deze cumulatie.

Het is echter belangrijk op te merken dat deze cumul niet automatisch of vanzelfsprekend is, aangezien de beschermingsvoorwaarden voor modellen en voor auteursrecht verschillend zijn. Een model kan nieuw zijn en een eigen karakter hebben zonder noodzakelijkerwijs als een originele intellectuele creatie te worden beschouwd, en omgekeerd.

2.10 Vermoeden van geldigheid van nationale of Benelux-modellen

De nieuwe richtlijn vult een leemte in de oude richtlijn aan door in artikel 17 een vermoeden van geldigheid op te nemen voor ingeschreven nationale (of Benelux) modellen. In het kader van een inbreukprocedure wordt het ingeschreven nationale (of Benelux) model vermoed aan de beschermingsvoorwaarden te voldoen en dus geldig te zijn.

Dit vermoeden was al aanwezig in de oude verordening voor Gemeenschapsmodellen, maar ontbrak in de oude richtlijn voor nationale modellen. Door deze omissie te herstellen, zorgt de wetgever voor meer consistentie en rechtszekerheid.

Dit vermoeden is weerlegbaar en kan worden betwist door middel van een reconventionele vordering tot nietigverklaring, ingediend door de verweerder in een inbreukprocedure.

2.11 Recht op het model in de richtlijn

De nieuwe richtlijn neemt een bepaling op die al aanwezig was in de oude verordening maar ontbrak in de oude richtlijn, betreffende de vraag aan wie een model toebehoort.

Artikel 11 van de nieuwe richtlijn bepaalt dat:

  • Het recht op het model toekomt aan de ontwerper of diens rechtverkrijgende
  • Indien het model door meerdere personen gezamenlijk is ontworpen, komt het recht op het model hun gezamenlijk toe
  • Indien een model door een werknemer is ontworpen bij de uitvoering van zijn taken of volgens de instructies van zijn werkgever, komt het recht op het ingeschreven model toe aan de werkgever, tenzij anders is overeengekomen of in de nationale wetgeving anders is bepaald

Deze regeling bestond al in het Benelux-recht (artikel 3.8.1 BVIE), zodat de impact hiervan in de Benelux-landen beperkt zal zijn.

2.12 Afschaffing van de mogelijkheid tot nationale bescherming van niet-ingeschreven modellen

De nieuwe richtlijn schrapt de mogelijkheid die lidstaten onder de oude richtlijn hadden om op nationaal niveau niet-ingeschreven modellen te beschermen. Artikel 3 van de nieuwe richtlijn bepaalt nu expliciet dat “de lidstaten beschermden modellen uitsluitend door middel van inschrijving van die modellen”.

In de praktijk had geen enkele lidstaat gekozen voor een systeem van niet-ingeschreven modellen op nationaal niveau, zodat deze wijziging weinig impact zal hebben. Niet-ingeschreven modellen blijven wel beschermd op EU-niveau via het systeem van niet-ingeschreven Uniemodellen zoals voorzien in de verordening.

2.13 Recht van voorgebruik

De nieuwe richtlijn introduceert in artikel 21 een bepaling die al aanwezig was in de oude verordening maar ontbrak in de oude richtlijn, namelijk het recht van voorgebruik.

Deze bepaling houdt in dat een derde die te goeder trouw in een lidstaat is begonnen met het gebruik van een model (of daartoe ernstige voorbereidingen heeft getroffen) vóór de datum van indiening of prioriteit van een later door een ander ingeschreven model, dit gebruik mag voortzetten voor de doeleinden waarvoor hij ermee was begonnen, zelfs indien dit gebruik binnen de beschermingsomvang van het ingeschreven model valt.

Dit “recht van voorgebruik” bestaat reeds in het Benelux-recht (artikel 3.20 BVIE), zodat de impact in de Benelux-landen beperkt zal zijn.

2.14 Administratieve nietigheidsprocedure

Een belangrijke vernieuwing in de nieuwe richtlijn is de mogelijkheid voor lidstaten om een administratieve procedure in te stellen waarmee de nietigheid van een ingeschreven model kan worden gevorderd bij hun bureaus (nationaal of Benelux), naast de mogelijkheid om dit via een rechtbank te doen.

Artikel 31 van de nieuwe richtlijn bepaalt dat indien lidstaten een dergelijke procedure instellen, deze minimaal moet voorzien in nietigverklaring van een model wanneer:

  • Het niet voldoet aan de definitie van een model of aan de beschermingsvoorwaarden
  • Het een misbruik vormt van elementen genoemd in artikel 6ter van het Verdrag van Parijs
  • Het in conflict komt met een ouder model dat is beschermd vanaf een datum vóór de datum van indiening of prioriteit van het model

De personen die bevoegd zijn om deze administratieve nietigheidsprocedure in te stellen, worden limitatief opgesomd in de richtlijn.

Het is aan de lidstaten om te beslissen of zij deze administratieve procedure willen invoeren. Een dergelijke procedure kan de toegang tot het nietigheidsrechtsmiddel vergemakkelijken en de kosten voor belanghebbenden verlagen, aangezien gerechtelijke procedures vaak duurder en tijdrovender zijn.

3. Inwerkingtreding

De nieuwe verordening is in werking getreden op 9 december 2024 (de 20ste dag na bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie). Ze is van toepassing vanaf 1 mei 2025, behalve voor bepaalde technische bepalingen die pas vanaf 1 juli 2026 van toepassing zullen zijn.

De nieuwe verordening trekt Verordening 2246/2002 (betreffende de aan het EUIPO te betalen taksen) in met ingang van 1 mei 2025.

De nieuwe richtlijn is in werking getreden op 9 december 2024. Bepaalde artikelen (4, 5, 7, 8, 9, 20 en 22) zullen echter pas van toepassing zijn vanaf 9 december 2027.

De nieuwe richtlijn trekt de oude richtlijn in met ingang van 9 december 2027, de datum waarop de lidstaten de nieuwe richtlijn in hun interne rechtsorde moeten hebben omgezet.

De combinatie van verschillende toepassingsdata creëert een complexe overgangsperiode waarin zowel de oude als de nieuwe bepalingen naast elkaar kunnen bestaan, afhankelijk van het specifieke aspect van het modellenrecht dat van toepassing is. In de praktijk is dan ook aangewezen om deze overgangsbepalingen goed te analyseren om te verzekeren dat de juiste regels worden toegepast in specifieke gevallen.

4. Toekomstige uitdagingen en ontwikkelingen

4.1 Uitvoeringsverordeningen

De goedkeuring van het Design Package betekent niet dat het modellenrecht nu vastligt. Verschillende uitvoeringsverordeningen zullen moeten worden aangenomen om bepaalde bepalingen van de nieuwe verordening te implementeren, zoals:

  • De elementen die moeten worden vermeld in een aanvraag tot inschrijving van een Uniemodel (artikel 36bis van de nieuwe verordening)
  • De elementen die moeten worden vermeld in een meervoudige aanvraag (artikel 37bis)
  • De documenten die moeten worden overgelegd om een beroep te doen op voorrang van een eerdere aanvraag (artikel 42bis)

Deze uitvoeringsverordeningen zullen waarschijnlijk meer technische details bevatten over de praktische implementatie van de nieuwe regels en kunnen aanzienlijke impact hebben op de dagelijkse praktijk van modelaanvragen.

4.2 Het Verdrag van Riyad

Een belangrijke internationale ontwikkeling is de aanname van het Verdrag van Riyad inzake modellenrecht van 22 november 2024 (ook bekend als het “Design Treaty“).

Dit verdrag, onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor Intellectuele Eigendom (WIPO), heeft tot doel de procedures voor inschrijving en vernieuwing van modellen te vereenvoudigen in de staten die het hebben geratificeerd.

Het verdrag stelt een maximale lijst vast van indicaties of elementen die ontwerpers moeten indienen bij hun aanvraag tot inschrijving. Het staat aanvragers ook toe de vormen van weergave van hun model(len) in hun aanvraag te kiezen en meerdere modellen in één meervoudige aanvraag op te nemen.

Het verdrag bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van een depotdatum en voorziet in een respijtperiode van 12 maanden vanaf de eerste openbaarmaking van het model, gedurende welke deze openbaarmaking de geldigheid van de inschrijving niet aantast. Het staat aanvragers ook toe hun modellen niet gepubliceerd te houden gedurende een periode van minimaal zes maanden na het verkrijgen van een depotdatum.

Daarnaast koppelt het verdrag expliciet de bescherming van modellen aan de bescherming van traditionele kennis en traditionele culturele uitingen. Het voorziet in technische bijstand aan ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen om de implementatie van het verdrag te faciliteren.

Het verdrag treedt in werking nadat het door 15 verdragsluitende partijen is geratificeerd. Het zal interessant zijn om te zien hoe dit verdrag en het EU Design Package elkaar zullen aanvullen en beïnvloeden.

4.3 Praktische impact voor ondernemingen

Ondernemingen die actief zijn in sectoren waar design belangrijk is, zullen zich moeten aanpassen aan de nieuwe regelgeving. Dit omvat onder meer:

  • Het actualiseren van hun strategieën voor intellectuele eigendom om rekening te houden met de nieuwe mogelijkheden voor bescherming van dynamische ontwerpen en niet-fysieke producten
  • Het herzien van hun procedures voor modelaanvragen, rekening houdend met de vereenvoudigde regels voor meervoudige aanvragen
  • Het implementeren van processen om gebruik te maken van het nieuwe ⓓ-symbool op hun producten
  • Het evalueren van de impact van de reparatieclausule op hun business model, vooral voor producenten van complexe producten zoals auto’s
  • Het ontwikkelen van strategieën om op te treden tegen digitale verspreiding van hun ontwerpen via 3D-printbestanden

Contact

Vragen? Advies nodig?
Neem contact op met Advocaat Joris Deene.

Telefoon: 09/280.20.68
E-mail: joris.deene@everest-law.be

Topics