Het startpunt van de bezwaartermijn in fiscale zaken

Het fiscale landschap is vaak complex en de procedures die gevolgd moeten worden, zijn strikt. Een van de meest cruciale aspecten waarmee een belastingplichtige geconfronteerd kan worden, is de termijn om een aanslag te betwisten. In deze bijdrage gaan we dieper in op het startpunt van de bezwaartermijn in fiscale zaken.

Het belang van een tijdig fiscaal bezwaar

Wanneer u het niet eens bent met een door de administratie gevestigde belasting, is de eerste stap in de procedure het indienen van een bezwaarschrift. Dit administratief beroep is niet zomaar een formaliteit; het is een verplichte voorafgaande stap alvorens een geschil voor de rechtbank van eerste aanleg gebracht kan worden. Zo bepaalt artikel 1385undecies, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek (hierna Ger.W.) dat geen rechtsvordering tegen de fiscale administratie kan worden ingesteld zonder dat eerst een administratief beroep is ingediend. Voor directe belastingen, zoals de personen- of vennootschapsbelasting, wordt deze procedure geregeld door de artikelen 366 tot en met 376quinquies van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (hierna WIB92).

De correcte berekening van de termijn om dit bezwaar in te dienen, en meer specifiek de bepaling van het startpunt van deze termijn, is in de praktijk vaak een bron van discussie.

De bezwaartermijn: hoe lang heeft u de tijd?

Federale belastingen: een evolutie naar meer tijd

Op federaal niveau heeft de bezwaartermijn een hele evolutie doorgemaakt. De wet van 15 maart 1999 had de termijn voor het indienen van een bezwaar ingekort tot drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet of de kennisgeving van aanslag. Deze korte termijn gold vanaf aanslagjaar 1999.

De wet van 20 juli 2006 bracht deze termijn echter terug naar zes maanden, een regeling die van kracht werd op 1 augustus 2006.

De wet van 20 november 2022 heeft de bezwaartermijn aanzienlijk verlengd tot één jaar. Deze nieuwe termijn van één jaar is van toepassing sinds 1 januari 2023. Concreet betekent dit:

  • Voor alle aanslagbiljetten die vanaf 1 januari 2023 worden verzonden, geldt de termijn van één jaar.
  • Indien de vroegere termijn van zes maanden op 1 januari 2023 nog niet was verstreken, werd deze eveneens vervangen door de nieuwe, langere termijn van één jaar.

Regionale en lokale belastingen: een kluwen van termijnen

Voor belastingen die door de gewesten, provincies of gemeenten worden geheven, gelden er soms afwijkende regels. Het is dus essentieel om de specifieke regelgeving voor de betrokken belasting en het bevoegde bestuur te consulteren.

De vraag wanneer de bezwaartermijn precies aanvangt, is cruciaal voor de ontvankelijkheid van uw bezwaar, zeker wanneer u betwist het aanslagbiljet (tijdig) te hebben ontvangen.

Hoe wordt de bezwaartermijn precies berekend?

De berekening van de bezwaartermijn volgt de algemene regels van het Gerechtelijk Wetboek, met name de artikelen 52 en 53.

  • De termijn wordt gerekend van middernacht tot middernacht en omvat alle dagen, dus ook zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen (artikel 52, tweede lid Ger.W.).
  • Aangezien de termijn in maanden is uitgedrukt, wordt gerekend van de zoveelste dag van een maand tot de dag vóór de zoveelste dag van de volgende maand (artikel 54 Ger.W.). De vervaldag zelf is in de termijn begrepen.
  • Belangrijk is artikel 53, eerste lid Ger.W.: indien de vervaldag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

Een voorbeeld ter verduidelijking: Stel dat een aanslagbiljet wordt verzonden op vrijdag 28 februari 2025. Indien de termijn start op de derde werkdag na verzending (zoals in Vlaanderen en Brussel voor lokale belastingen), dan is die derde werkdag woensdag 5 maart 2025. Vanaf die dag begint de termijn van drie maanden te lopen.

Het startpunt van de bezwaartermijn: cruciaal voor de ontvankelijkheid

De vroegere regeling en de kentering door het Grondwettelijk Hof

Vóór een wetswijziging in 2010, en sinds aanslagjaar 1999, bepaalde artikel 371 WIB92 dat de bezwaartermijn begon te lopen vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet of de kennisgeving van aanslag. De effectieve datum van ontvangst door de belastingplichtige speelde hierbij geen rol.

Deze regeling kwam onder vuur te liggen. In zijn arrest nr. 162/2007 van 19 december 2007 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat dit systeem discriminerend was. Het Hof stelde dat een bezwaartermijn die start op de datum van verzending een onevenredige inbreuk vormde op de rechten van verdediging, omdat belastingplichtigen het risico liepen hun recht op bezwaar te verliezen nog vooraleer zij kennis hadden kunnen nemen van de aanslag. Het Hof erkende dat de wetgever een objectief startpunt voor termijnen mag vastleggen om rechtsonzekerheid te vermijden, maar suggereerde een alternatief dat meer rekening hield met de positie van de bestemmeling: “De doelstelling om rechtsonzekerheid te vermijden zou evengoed kunnen worden bereikt indien de termijn zou ingaan op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis ervan heeft kunnen nemen, dit wil zeggen de derde werkdag volgend op die waarop het aanslagbiljet aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst (artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek).” (punt B.4 van het arrest). Hiermee verwees het Hof naar de zogenaamde theorie van de ontvangst, zoals die ook in artikel 53bis, 2° Ger.W. is opgenomen, en stelde dat een proceduretermijn pas kan beginnen lopen vanaf het ogenblik dat de bestemmeling geacht wordt het administratief stuk te hebben ontvangen.

De huidige wettelijke regeling: de theorie van de ontvangst verankerd

Naar aanleiding van dit arrest heeft de wetgever artikel 371 WIB92 aangepast via de wet van 19 mei 2010. Sindsdien start de bezwaartermijn “te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet “. De “datum van verzending” is hierbij de datum die op het aanslagbiljet zelf vermeld staat. Deze wijziging beoogde de fiscale procedure in lijn te brengen met de principes uiteengezet door het Grondwettelijk Hof, met behoud van een zekere rechtszekerheid voor de administratie.

Maar wat als u het aanslagbiljet niet (tijdig) ontvangt? De bewijslast

Ondanks deze aanpassing blijven er in de praktijk discussies bestaan, voornamelijk rond het bewijs van verzending van het aanslagbiljet en de mogelijkheid voor de belastingplichtige om de wettelijke vermoedens te weerleggen. Artikel 371 WIB92, in zijn huidige vorm, steunt immers op een dubbel wettelijk vermoeden:

  1. Vermoeden van verzending: Het aanslagbiljet wordt geacht effectief verzonden te zijn op de datum die op het document zelf is vermeld.
  2. Vermoeden van ontvangst: De belastingplichtige wordt geacht het aanslagbiljet ontvangen te hebben binnen drie werkdagen na de (vermoede) verzendingsdatum.

De rechtspraak toont aan dat het voor een belastingplichtige niet eenvoudig is om deze vermoedens te weerleggen. Zo oordeelde het hof van beroep te Brussel in een arrest van 6 februari 2018 dat de loutere bewering het aanslagbiljet niet te hebben ontvangen, onvoldoende is om het vermoeden van verzending en ontvangst te weerleggen. Wel kunnen specifieke omstandigheden, zoals een adreswijziging waarvan de administratie (nog) geen kennis had, een fout in het adres, een poststaking, of verwarring met een andere bestemmeling, aanvaard worden als elementen die de niet-aflevering aannemelijk maken. In andere gevallen, en zeker wanneer de belastingplichtige de ontvangst op zich niet betwist maar wel argumenteert het aanslagbiljet laattijdig te hebben ontvangen, is de bewijspositie vaak moeilijk.

Een subtiel maar belangrijk verschil met de suggestie van het Grondwettelijk Hof is dat de wetgever als referentiepunt de datum van verzending die vermeld wordt op het aanslagbiljet heeft genomen, en niet de datum waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd (zoals in artikel 53bis Ger.W.). Dit geeft de administratie een zekere controle over de aanvang van de termijn.

Recente rechtspraak bevestigt: geen bewijs van verzending, geen start van de termijn

Een interessant arrest in dit verband is dat van het hof van beroep te Antwerpen van 10 september 2024. De zaak betrof een gemeentebelasting op masten en pylonen voor de aanslagjaren 2016 tot 2019. De belastingplichtige had een initiële aangifte gedaan, die later op vraag van de gemeente werd aangepast. Na onenigheid over een zevende mast, ging de gemeente over tot inkohiering op 26 april 2019 en verstuurde de aanslagbiljetten op 30 april 2019. De belastingplichtige hield echter vol de aanslagbiljetten nooit te hebben ontvangen en pas kennis te hebben gekregen van de aanslagen via een aanmaning tot betaling van 9 maart 2020. Het bezwaar werd ingediend op 15 mei 2020, maar door de gemeente als laattijdig afgewezen.

Voor het hof was de cruciale vraag of het bezwaar ontvankelijk was, wat afhing van het startpunt van de bezwaartermijn.

Bewijs van verzending van de aanslagbiljetten

Het hof herinnerde eraan dat de datum van verzending op het aanslagbiljet weliswaar een (weerlegbaar) vermoeden van juistheid geniet. Het Hof van Cassatie oordeelde reeds op 7 januari 1993 dat de bezwaartermijn begint te lopen vanaf de dag na de effectieve verzending van het aanslagbiljet, op voorwaarde dat deze verzending regelmatig is gebeurd. Behoudens tegenbewijs, is dit de datum vermeld op het aanslagbiljet. Sinds 1 januari 1978 is een aangetekende verzending van aanslagbiljetten niet langer verplicht, ook niet voor hogere bedragen; deze formaliteit wordt niet meer als substantieel beschouwd.

Cruciaal in de Antwerpse zaak: de belastingplichtige stelde de aanslagbiljetten nooit te hebben ontvangen. Volgens het hof volstond deze betwisting om het vermoeden van verzending te keren. Hierdoor kwam de bewijslast bij de gemeente te liggen om aan te tonen dat de aanslagbiljetten effectief en regelmatig waren verzonden. De administratie moet hiervoor een afdoende bewijsstuk voorleggen. Bij gebrek aan bewijs van aangetekende zending of een ander sluitend bewijs van effectieve verzending, oordeelde het hof dat de bezwaartermijn niet was beginnen lopen op 30 april 2019 (de verzenddatum volgens de gemeente).

Bepaling van het startpunt van de bezwaartermijn

Het hof sloot zich aan bij de rechtspraak die stelt dat, in geval van twijfel over de verzending van een aanslagbiljet, de bezwaartermijn pas aanvangt op het ogenblik dat de belastingplichtige effectief kennisneemt van het bestaan van de aanslag. In deze specifieke zaak oordeelde het hof dat de eerste effectieve kennisname plaatsvond bij de ontvangst van de aanmaning tot betaling op 9 maart 2020. Bijgevolg werd het bezwaar van 15 mei 2020 als tijdig en dus ontvankelijk beschouwd.

De impact van deze evoluties voor u als belastingplichtige

Het arrest van het hof van beroep te Antwerpen is een belangrijke bevestiging dat de fiscale administratie (zowel de FOD Financiën als lokale besturen) de effectieve en regelmatige verzending van aanslagbiljetten moet kunnen aantonen, zeker wanneer u als belastingplichtige de ontvangst ervan gemotiveerd betwist. Deze rechtspraak versterkt uw rechten en biedt garanties tegen mogelijke onregelmatigheden bij de verzending. Het legt de lat voor de administraties hoger wat betreft hun verzendprocedures en de bewijsvoering daarvan. Voor u als belastingplichtige creëert dit extra ruimte indien u een aanslagbiljet niet of laattijdig ontvangt. Deze evolutie draagt bij aan een beter evenwicht tussen de fiscale verplichtingen en de fundamentele rechten van de belastingplichtigen, en onderstreept het belang van transparantie en nauwgezetheid in fiscale procedures.

Conclusie: de bezwaartermijn, een complex gegeven waar deskundige bijstand loont

De vaststelling van het correcte startpunt van de bezwaartermijn in fiscale zaken is doorheen de jaren geëvolueerd, met een toenemende aandacht voor de rechten van verdediging van de belastingplichtige. Het arrest van het Grondwettelijk Hof in 2007 was hierin een keerpunt, gevolgd door de wetswijziging van 2010 die de theorie van de ontvangst verankerde in artikel 371 WIB92. De bezwaartermijn start nu in principe op de derde werkdag volgend op de datum van verzending vermeld op het aanslagbiljet.

Desondanks blijven er, zoals de recente rechtspraak aantoont, discussiepunten bestaan, voornamelijk met betrekking tot de bewijslast van de verzending. Wanneer er gerede twijfel is over de (regelmatige) verzending, en de administratie hiervan geen sluitend bewijs kan leveren, dan kan de bezwaartermijn pas beginnen lopen vanaf het moment dat u daadwerkelijk kennis heeft genomen van de aanslag.

De vraag of de huidige wettelijke regeling en de administratieve praktijk een volledig evenwicht bieden tussen de inning van belastingen en de bescherming van uw rechten als belastingplichtige (rechtszekerheid, gelijkheidsbeginsel, rechten van verdediging) blijft actueel. Een rigoureuze aanpak en transparantie in de bewijsvoering door de administratie zijn hierbij onontbeerlijk.

Het correct interpreteren van de termijnen en het verzamelen van de juiste argumenten en bewijsstukken is cruciaal voor het vrijwaren van uw rechten. Een laattijdig bezwaar is immers in principe onontvankelijk. Gezien de complexiteit van de materie en de potentieel grote financiële gevolgen, is het raadzaam om u tijdig te laten bijstaan door een gespecialiseerd advocaat in fiscaal recht. Ons kantoor heeft een uitgebreide expertise in fiscaal recht en fiscale procedures en staat u graag bij om uw belangen optimaal te verdedigen. Aarzel niet om contact met ons op te nemen voor advies op maat.


Contact

Vragen? Advies nodig?
Neem contact op met Advocaat Joris Deene.

Telefoon: 09/280.20.68
E-mail: joris.deene@everest-law.be

Topics