Beslag inzake namaak

Houders van intellectuele eigendomsrechten kunnen tegen namaak optreden via onder meer de specifieke procedure van het beslag inzake namaak. Dit geeft hen de mogelijkheid om enerzijds het bewijs te verkrijgen van een inbreuk op hun rechten (het zogenaamde beschrijvend beslag – art. 1369bis/1, § 1-3 Ger.W.) en anderzijds om aanvullende maatregelen te verkrijgen tegen deze inbreuk (het zogenaamde bewarend beslag – art. 1369bis/1, § 4-5).

Het beschrijvend beslag inzake namaak

De beschrijvingsmaatregelen

Een eerste vorm van beslag inzake namaak, is het beschrijvend beslag. Het betreft een maatregel ter vergaring en behoud van bewijs (Antwerpen 1 april 2020, IRDI 2020, afl. 1, 71).

Op grond van artikel 1369bis/1, § 1 kan een beschrijving worden toegestaan van alle voorwerpen, elementen, documenten of werkwijzen die van aard zijn de beweerde namaak alsook de oorsprong, de bestemming en de omvang ervan aan te tonen. Om misbruik te voorkomen moet de beschrijving evenwel beperkt worden tot de elementen die rechtstreeks en uitsluitend betrekking hebben op de inbreuk (Cass. 28 juni 1991, JT 1992, 180).

Artikel 1369bis/1, § 2 in het bijzonder geeft een opsomming van de mogelijke maatregelen die de rechter kan toestaan voor de uitvoering van een beschrijving. Het betreft hier geen effectieve beslagmaatregelen maar begeleidende maatregelen bij het beschrijvend beslag (Vz. Kh. Luik 15 februari 2011, IRDI 2012, afl. 1, 87). De opsomming van mogelijke maatregelen is echter geenszins limitatief; zo kan het bijvoorbeeld immateriële feiten betreffen zoals de publieke uitvoering van een muzikaal werk (Parl. St. Kamer, nr. 51-2943 en 2944/001, 57-58). Alhoewel het om zeer ruime maatregelen gaat, zijn deze geenszins onbegrensd: alleen maatregelen die dienen tot de vaststelling van de vermeende inbreuk en die de oorsprong, de bescherming en de omvang van die inbreuk kunnen vaststellen, worden bedoeld (ParL. St. Kamer, nr. 51-2943 en 2944/001, 57-58).

10. Het algemeen rechtsbeginsel van de continuïteit van de openbare dienst, verhindert niet dat een gerechtsdeskundige voorwerpen of documenten beschrijft die in handen zijn van een openbaar persoon (Cass. 30 september 1993, P&B 1994, 56, noot A. Vareman).

De voorwaarden

Een eerste voorwaarde voor het toekennen van beschrijvende maatregelen is de ogenschijnlijke geldigheid van het ingeroepen intellectuele eigendomsrecht.

De rechter heeft ter zake een marginaal toetsingsrecht en dient te onderzoeken of er sprake is van een ogenschijnlijk recht (Gent 22 december 2014, DAOR 2015, afl. 114, 109). Hij dient na te gaan of de beweerde rechten een voldoende graad van zekerheid hebben opdat zij een ingrijpende maatregel zoals een beslag inzake namaak kunnen wettigen (Brussel 21 juni 2011, Jaarboek Marktpraktijken 2011, 945, noot P. Thoumsin; Brussel 23 februari 2011, ICIP 2011, afl. 1, 104). De voorzitter mag zich dus niet beperken tot een louter formeel onderzoek van het ingeroepen recht (C. Dekoninck, J. Figys en J. Bussé, Het beslag inzake namaak – een stand van zaken (tweede editie), Intersentia, 2020, 41).

Dat het ingeroepen intellectuele eigendomsrecht ogenschijnlijk geldig dient te zijn, impliceert niet dat de ingeroepen rechten onbetwistbaar of onbetwist dienen te zijn (Antwerpen 6 februari 2008, IRDI 2008, 173; Antwerpen 10 december 2003, IRDI 2004, 204; Antwerpen 18 oktober 1999, IRDI 2012, afl. 4, 292; Gent 9 juni 1983, Pas. 1983, II, 115). Het betreft een ogenschijnlijke geldigheid waardoor, zelfs wanneer het bestaan of de geldigheid van een intellectueel eigendomsrecht wordt betwist, een beslag inzake namaak kan worden toegekend (Cass. 5 januari 2012, ICIP 2012, afl. 2, 209, noot V. Cassiers; Cass. 3 september 1999, IRDI 2000, 71; Antwerpen 6 februari 2008, IRDI 2008, 173; Antwerpen 25 juni 1990, Ing.Cons. 1991, 249; Gent 9 juni 1983, Pas. 1984, I, 115; Rb. Brussel 13 juni 2003, IRDI 2003, afl. 3-4, 275).

De voorzitter mag in het kader van zijn prima facie beoordeling de nodige voorzichtigheid aan de dag leggen, aangezien hij de verplichting heeft over de belangen van alle betrokkenen te waken en oog dient te hebben voor de verstrekkende gevolgen van een beschrijvend beslag inzake namaak (Gent 14 november 2011, IRDI 2013, afl. 1, 129).

De tweede voorwaarde voor het verkrijgen van beschrijvende maatregelen bestaat erin aannemelijk te maken dat er aanwijzingen zijn dat inbreuk wordt gemaakt op het intellectueel eigendomsrecht of dat inbreuk dreigt.

In het verzoekschrift dient dus aannemelijk te worden gemaakt dat een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht zou kunnen worden gepleegd (Cass. 25 november 2011, IRDI 2012, afl. 2, 217; RDTI 2012, afl. 47, 59, noot A. Cruquenaire en J. Henrotte; Brussel 31 maart 2011, IRDI 2012, afl. 2, 223). Gewone vermoedens volstaan niet (Cass. 26 november 2009, IRDI 2010, afl. 2, 135, noot L. Weynants; Brussel 24 mei 2016, IRDI 2016, afl. 3, 253; Vz. Kh. Antwerpen 21 juni 2011, C/11/00067). Het moet gaan om concrete aanwijzingen (Brussel 24 mei 2016, IRDI 2016, afl. 3, 253, noot P. Cappuyns; Brussel 17 december 2015, IRDI 2016, afl. 3, 247; Brussel 8 februari 2011, IRDI 2012, afl. 2, 225, noot O. Gilard). Een bewering uit anonieme bron volstaat niet (Brussel 20 september 2011, IRDI 2012, afl. 2, 220). Verklaringen die zijn gemaakt door de partij die het voorwerp zal uitmaken van het beslag inzake namaak, of door een van haar werknemers, kunnen een voldoende aanwijzing van inbreuk zijn om beschrijvende maatregelen toe te kennen (Vz. Nl. Orb. Brussel 8 januari 2019, ICIP 2019, afl. 1, 171).

Effectief bewijs voor een inbreuk dient wel niet geleverd te worden, aangezien het verzoek tot beschrijvende maatregelen juist tot doel kan hebben om zekere aanwijzingen te verifiëren en om het bewijs van de beweerde namaak te verkrijgen (Brussel 21 juni 2011, Jaarboek Marktpraktijken 2011, 945, noot P. Thoumsin; Rb. Brussel 16 juni 2004, IRDI 2004, afl. 2, 188; Vz. Nl. Kh. Brussel 11 september 2018, DAOR 2019, afl. 130, 73). Beschrijvende maatregelen dienen in principe dus enkel geweigerd te worden, wanneer het zeker is dat de maatregelen geen enkel bewijs van de inbreuken kunnen inhouden (Brussel 17 februari 2009, IRDI 2009, 181; Vz. Kh. Brussel 30 december 2014, IRDI 2015, afl. 3, 223), indien er redelijkerwijze betwistingen mogelijk zijn op het vlak van de inbreuk (Vz. Nl. Kh. Brussel 11 september 2018, DAOR 2019, afl. 130, 73) of indien er onvoldoende aanwijzingen van inbreuk aangereikt waren (Brussel 24 april 2018, ICIP 2019, afl. 1, 147).

Of er sprake is van een inbreuk dient beoordeeld te worden op grond van de wettelijke bepalingen van het ingeroepen intellectueel eigendomsrecht (Brussel 5 februari 1998, Ing.Cons. 1998, 89; Brussel 10 april 1997, IRDI 1997, 191).

Het beschrijvend beslag mag wel niet aangewend worden om onbekende bewijselementen die nuttig zijn voor de oplossing van een geschil gebaseerd op daden van oneerlijke marktpraktijken, te zoeken, te identificeren of te individualiseren (Brussel 5 februari 2016, Jaarboek Marktpraktijken 2016, 788)..

Een beslag inzake namaak mag niet van zijn doel (met name het vergaren en bewaren van eventuele bewijzen van de inbreuk of de omvang daarvan) afgewend worden om tegenover derden de indruk te wekken dat er in hoofde van de beslagene reeds een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht werd vastgesteld en hem op die wijze in diskrediet te brengen. De beslaglegger mag zich dus niet rechtstreeks richten tot de klanten van de beslagene en hen de indruk geven dat er tegen de beslagene reeds een rechterlijke beslissing ten gronde werd uitgesproken teneinde hen ervan te overtuigen om hun samenwerking met de beslagene stop te zetten (Brussel 18 maart 2013, ICIP 2013, 225).

Dat de reputatie van de leverancier van een beweerdelijk inbreukmakend product eventueel geschaad wordt bij de klant bij wie een beslag inzake namaak uitgevoerd wordt, is nu eenmaal eigen aan die procedure. Dit vormt op zich niet het bewijs van een kwaadwillige intentie (Vz. Nl. Orb. Brussel 17 juli 2019, IRDI 2019, afl. 3-4, 306).

Het komt de voorzitter niet toe om de opportuniteit van een beslag inzake namaak te beoordelen of zich daarmee in te laten. Men mag de titularis van een intellectueel eigendomsrecht immers niet bij voorbaat de mogelijkheid ontzeggen om een aantasting van zijn rechten te laten vaststellen (Brussel 21 juni 2011, Jaarboek Marktpraktijken 2011, 945, noot P. Thoumsin; Bergen 27 maart 1997, Ing.Cons. 1997, 102).

Uitvoering van de beschrijving

In de opdracht van de gerechtsdeskundige staat in principe dat deze laatste toegang heeft tot alle informatie en documenten die in het bezit zijn van de door de maatregel beoogde partij.

Uit de rechtspraak blijkt dat het vrij standaard is om verschillende verplichtingen te verbinden aan de beschrijvende maatregelen teneinde deze maatregel efficiënter te laten verlopen (F. De Visscher en P. Bruwier, La saisie-description et sa réforme, chronique de jurisprudence 1997-2009, coll. Les dossiers du journal des tribunaux nr. 79, Brussel, Larcier, 2011, 84-88).

Over het algemeen hebben deze verplichtingen slechts betrekking op de informatie en documenten die specifiek worden aangeduid en gevraagd door de gerechtsdeskundige. Daarnaast wordt vaak ook in de verplichting tot medewerking van de beslagene voorzien.

De rechter kan dwangsommen verbinden aan het bevel aan de beslagene en elke derde die in het bezit is van nuttige elementen, om informatie of documenten over te maken die gevorderd worden door de gerechtsexpert (hierin begrepen bv. de paswoorden en andere manieren om toegang te verkrijgen tot elektronische documenten) (Brussel 5 februari 1998, Ing.Cons. 1998, 89).

Het bewarend beslag inzake namaak

De beslagmaatregelen

Hoewel artikel 1369bis, § 4, tweede alinea deze als “beslagmaatregelen” kwalificeert gaat het niet om een werkelijk beslag in de zin van het Gerechtelijk Wetboek. Het betreft maatregelen die aanvullend bij de beschrijving kunnen worden toegekend indien dit nodig wordt geacht om de intellectuele eigendomsrechten van de verzoeker te beschermen. De rechter zal deze enkel toekennen indien hij dit verzoek redelijk acht en rekening houdend met de omstandigheden die eigen zijn aan het geding.

De rechter kan aan de houders van de inbreukmakende goederen het verbod opleggen om zich te ontdoen van de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen, werktuigen en desbetreffende documenten, alsook om ze te verplaatsen of elke wijziging eraan aan te brengen die hun werking kunnen beïnvloeden. Alhoewel de wet niet uitdrukkelijk de inbreukmakende goederen zelf viseert, kunnen deze evident ook onder dit verbod vallen.

De rechter kan tevens een bewaarder aanstellen en de voorwerpen verzegelen.

Als de namaak aanleiding geeft tot inkomsten voor de inbreukpleger, kan de rechter tot slot eveneens het bewarend beslag van deze inkomsten toelaten voor zover deze hun directe oorsprong blijken te vinden in de beweerde namaak (zie ook in dit verband art. 584, vierde lid, 5° Ger.W). De praktijk leert dat deze maatregel weinig gevorderd wordt, aangezien het vaak moeilijk te achterhalen is of bepaalde inkomsten effectief hun “directe oorsprong” hebben in de beweerde namaak.

Aangezien het doel van deze maatregelen erin bestaat het verspreiden van deze goederen tegen te gaan, blijven deze maatregelen van kracht zelfs na het neerleggen van het verslag, en, tenzij de beschikking anders voorschrijft, tot op het moment van de beslissing ten gronde (Parl.St. Kamer, nr. 51-2943 en 2944/001, p. 60; Brussel 18 december 1998, IRDI 1999, 65).

De voorwaarden

Een tweede, meer verregaande vorm van het beslag inzake namaak, is het toekennen van bewarende maatregelen.

De voorwaarden om bewarende maatregelen toe te kennen worden opgelijst in artikel 1369/1, § 5 Ger.W.:

(i) De ogenschijnlijke geldigheid van het ingeroepen intellectueel eigendomsrecht

(ii) De inbreuk kan niet redelijkerwijs betwist worden

(iii) Afweging van de betrokken belangen, waaronder het algemeen belang en op basis van de stukken waarop de verzoeker zich baseert

De eerste voorwaarde is dezelfde als bij het verzoek tot beschrijvende maatregelen.

De geldigheid van het ingeroepen intellectueel eigendomsrecht wordt aldus in principe niet strenger beoordeeld dan bij beschrijvende maatregelen (Cass. 25 maart 2005, AM 2008, 106, noot F. De Visscher en P. Bruwier), alhoewel hierover discussie bestaat (F. De Visscher en P. Bruwier, La saisie-description et sa réforme, chronique de jurisprudence 1997-2009, coll. Les dossiers du journal des tribunaux, nr. 79, Brussel, Larcier, 2011, 30-33). De rechter beoordeelt in ieder geval soeverein de ingeroepen intellectuele eigendomsrechten (Cass. 3 januar 2002, Pas. 2002, I, 14).

Bij de tweede voorwaarde dient een hogere graad van zekerheid aangetoond te worden dat er van een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht sprake is, dan bij een verzoek tot beschrijvende maatregelen (Cass. 26 april 2012, ICIP 2012, afl. 2, 265; Rb. Gent 29 juni 2004, AM 2005, 433).

De parlementaire voorbereidende werken geven enige verduidelijking hierover. Zo dienen er serieuze en concordante aanwijzingen te zijn aangetoond (Parl.St. Kamer, nr. 51-2943 en 2944/001, 62). Algemene of vage beweringen over een inbreuk zonder specifieke elementen aan te halen met betrekking tot het ingeroepen recht of de inbreuk, zijn dus onvoldoende (Cass. 26 november 2009, IRDI 2010, afl. 2, 135, noot L. Weynants). Zo kunnen anonieme aangiftes niet worden aanvaard als een aanwijzing (Brussel 29 april 2015, JLMB 2016, afl. 28, 1310; Bergen 26 april 2010, JLMB 2010, afl. 33, 1577).

Bij de derde voorwaarde dient de rechter een belangenafweging te maken; de beslagmaatregelen dienen redelijkerwijs verantwoord te zijn.

De rechter dient na te gaan of, na de betrokken belangen te hebben afgewogen, de feiten, en in voorkomend geval, de stukken waarop de verzoeker zich baseert van dien aard zijn dat ze het beslag redelijkerwijs verantwoorden (Antwerpen 9 februari 2011, IRDI 2011, afl. 2, 162, noot J. Lindemans; Gent 21 juni 2010, ICIP 2010, 266; Antwerpen 29 september 2003, IRDI 2003, afl. 3-4, 256).

De rechter heeft dus een grote appreciatiebevoegdheid bij een beslissing over een verregaande maatregel zoals het toekennen van bewarende maatregelen (L. De Gryse, “La Cour de cassation: gardienne des droits intellectuels?”, JT 2007, 677-679; Rb. Brussel 4 oktober 2005, IRDI 2006, afl. 1, 58; Rb. Gent 30 augustus 2000, RW 2001-02, 461). Hij kan in dit kader rekening houden met alle elementen uit de zaak, inclusief de belangen van derden (Parl.St. Kamer, nr. 51-2943 en 2944/001, 63; Cass. 3 januari 2002, RW 2002-03, afl. 27, 1056), waaronder het algemeen belang (Brussel 17 maart 2014, IRDI 2014, afl. 1, 436; Vz. Kh. Antwerpen 16 februari 2009, NJW 2010, afl. 214, 32, noot A. Vanderhaeghen).

Elementen die in dit licht kunnen worden afgewogen betreffen o.a. de aard van de inbreuk, de positie op de markt, distributietechnieken, levenscyclus van producten, weerslag op de economische activiteit (aandeel in productengamma), boekhoudkundige situatie, volksgezondheid, wetenschappelijke ontwikkeling, buitenlandse procedures die hangende zijn, opleggen en hoogte van de borgsom (zie onder) etc. (zie bv. Kh. Antwerpen 30 september 2008, IRDI 2009, 122).

Een gevraagde beslagmaatregel is redelijk verantwoord wanneer de schadelijke gevolgen voor de houder van het intellectueel eigendomsrecht niet vermeden kunnen worden door een voor de beweerde inbreukmaker minder schadelijke maatregel. Het algemeen belang wordt door de beslagmaatregelen niet aangetast, aangezien de consumenten nog de mogelijkheid hebben om gelijkaardige, maar niet inbreukmakende producten aan te schaffen (Brussel 7 december 2012, ICIP 2013, afl. 2, 464).

Het bewarend beslag mag wel geen middel zijn om een bepaald van namaak verdacht product de facto definitief uit de markt te halen (Brussel 10 april 1997, IRDI 1997, 191; Rb. Brussel 3 oktober 2000, AM 2001, afl. 2, 255, noot E. Van Melkebeke).

Het beslag inzake namaak mag niet gebruikt worden om dwang uit te oefenen op de beslagene om een dadingsovereenkomst te sluiten. Zo dient de beslaglegger er uitermate zorg voor te dragen dat bij de ondertekening van een dadingsovereenkomst de ‘dwang’-elementen die noodzakelijkerwijze voortvloeien uit de beslagmatregel (toegang tot eigendom beslagene in bijzijn van derden (politie, getuigen…)), werden opgeheven en/of dat de beslagene de mogelijkheid wordt geboden om derden (bij uitstek zijn raadsman) te consulteren (Antwerpen 1 april 2020, IRDI 2020, afl. 1, 71).

De bescherming van confidentiële gegevens van de beslagene

De Belgische wetgever heeft op vier verschillende wijzen voorzien in de bescherming van vertrouwelijke informatie van de beslagene: de rechter kan verschillende voorwaarden koppelen aan de beschrijvende maatregelen (art. 1369bis/1, § 3, tweede alinea); in principe kan de verzoeker niet aanwezig zijn bij de beslagverrichtingen behalve indien hiervoor een uitdrukkelijke en individueel gemotiveerde toestemming werd gegeven, waarbij ook in een dergelijk geval hieraan voorwaarden worden verbonden (art. 1369bis/4); de gerechtsdeskundige moet erop toezien dat de legitieme belangen van de beweerde inbreukmaker en van de houder van de beschreven voorwerpen worden gevrijwaard (art. 1369bis/6) en de verzoeker mag geen ander gebruik maken van de elementen uit het verslag dan in het kader van een procedure (art. 1369bis/7, § 2).

Derdenverzet door de beslagene

Eenmaal de beschikking wordt betekend, kan de beslagene een derdenverzet instellen, en dit binnen de maand na de betekening. Nadien heeft de beschikking gezag van gewijsde wat onder meer inhoudt dat de nietigheid van de beschikking niet meer kan worden uitgesproken in een andere procedure (Rb. Brussel 12 december 2003, IRDI 2004, afl. 3, 284).

Een derdenverzet tegen een beslag inzake namaak wordt gebracht bij de voorzitter die de beschikking heeft uitgesproken.

Een derdenverzet zal niet noodzakelijkerwijs leiden tot het opschorten van de uitvoering van de beschikking. De gerechtsdeskundige zal dan ook zijn opdracht verder uitvoeren (Rb. Antwerpen 29 februari 2008, IRDI 2008, 184), tenzij een beslissing op basis van artikel 19, derde lid Ger.W. ondertussen het neerleggen van het verslag zou opschorten in afwachting van een andersluidende beslissing na derdenverzet (Brussel 17 december 2015, IRDI 2016, afl. 3, 247; Vz. Kh. Brussel 2 december 2014, IRDI 2015, afl. 3, 221; Gent 16 juni 2009, IRDI 2009, afl. 4, 380; zie ook F. De Visscher en P. Bruwier, La saisie-description et sa réforme, chronique de jurisprudence 1997-2009, coll. Les dossiers du journal des tribunaux nr. 79, Brussel, Larcier, 2011, 131-132).

Wanneer een beschikking op derdenverzet wordt vernietigd, dienen alle stukken die ingevolge de tenuitvoerlegging van de vernietigde beschikking in handen zijn gekomen van de gerechtsdeskundige, aan de beslagene teruggegeven te worden. Indien tegen deze vernietigingsbeslissing een voorziening in cassatie is ingesteld (die geen schorsende werking heeft), en de vrees bestaat dat de beslagene door de teruggave van documenten het bewijs van de door hem gepleegde inbreuken onmogelijk te maken, kan de kortgedingrechter maatregelen gelasten te vrijwaring van de rechten van het slachtoffer van de inbreuk (Cass. 19 december 2013, ICIP 2014, afl. 1, 45; Brussel 22 februari 2011, IRDI 2011, afl. 2, 122, noot B. Vandermeulen).

Wat is het lot van het verslag van de deskundige indien de beschikking die machtiging inhield om tot beslag inzake namaak over te gaan wordt vernietigd? Volgens het hof van beroep te Brussel betekent dit dat er geen machtiging had mogen worden verleend waardoor de grondrechten van de beslagene zijn geschonden (zoals art. 15 GW, artikel 8 EVRM en art. 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie). Die begane onrechtmatigheid overstijgt de ernst van de inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van de beslaglegger. Het verslag van de aangestelde gerechtsexpert dient dan ook in de procedure ten gronde uit de debatten worden geweerd (Brussel 11 september 2018, IRDI 2018, afl. 2, 128, noot T. Heremans; zie ook Brussel 24 april 2018, ICIP 2019, afl. 1, 147). Het hof van beroep te Antwerpen en Bergen oordelen daarentegen dat de vaststellingen van de gerechtsdeurwaarder en de deskundige, gedaan in het kader van een beschrijvend beslag inzake namaak, hoe dan ook kunnen blijven gelden als feitelijk vermoeden. De rechten van de beslagenen op een eerlijk proces worden niet aangetast door de mogelijk onwettige huiszoeking, want zij hebben hun argumenten voor de rechter kunnen laten gelden (Antwerpen 14 mei 2018, IRDI 2018, afl. 2, 122, noot T. Heremans; Bergen 12 maart 2018, AM 2018-19, afl. 1, 71). In het bijzonder pasten de hoven de zogenaamde Antigoonleer van het Hof van Cassatie (Cass. 14 oktober 2003, P.03.0762.N) op een verschillende wijze op het beslag inzake namaak toe. In de rechtsleer wordt geargumenteerd dat na een succesvol derdenverzet er geen beroep meer kan worden gedaan op het deskundigenverslag aangezien het in negatief geval weinig zin heeft om nog derdenverzet in te stellen (T. Heremans, ‘De Antigoonleer en het beslag inzake namaak’, IRDI 2018, 142; C. Dekoninck, J. Figys en J. Bussé, Het beslag inzake namaak – een stand van zaken (tweede editie), Intersentia, 2020, 32).